Overslaan en naar de inhoud gaan

Zwarte fluweelloper Chlaenius tristis

Indeling

Harpalinae [subfamilie]
Chlaenius [genus] (6/6)
tristis [soort]

Indeling

Harpalinae [subfamilie]
Chlaenius [genus] (6/6)
tristis [soort]

Zeer hygrofiel. Langs oevers aan voedselrijk water, vooral aan meren en poelen op kleiige bodem, met een weelderige vegetatie van riet en zeggen, vaak met een bemoste en strooiselrijke grond (Lindroth 1974, 1986). Niet zelden betreft het hier tijdelijk drooggevallen gronden. In Midden-Europa vanaf het laagland tot in het middelgebergte, maximaal tot ca. 1000 m, eveneens op zachte bodem in de verlandingszones van rietmoerassen, direct aan het water en soms op drijvende riethopen (Burmeister 1939, Marggi 1992). Vaak in gezelschap van soorten als Badister unipustulatus, Blethisa multipunctata, Demetrias imperialis en Odacantha melanura, maar vooral met Oodes helopioides. Assmann en Starke (1990), die de de habitat op verschillende plaatsen in Europa onderzochten, gaven een overeenkomstig beeld van de habitat als Lindroth (1974, 1986), maar noemden behalve Oodes als begeleidende soorten: Pterostichus aterrimus, P. nigrita en Badister anomalus.

Vangpotten. Groep: Z(H) (1 serie, 1 individu), afkomstig uit een rietmoerasje onderaan een dijk in Zuidelijk Flevoland [28]. De vangst bij Dalfsen (zie boven) betrof een kortdurende bemonstering van een begroeide slootkant. De soort leeft in terreinen waar vangpotten doorgaans slecht functioneren.

Bron

Auteur(s)

Turin, H.

Publicatie

  • Turin, H. 2000. De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 3: 1-666. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.