Dagactief. Voortplanting in het voorjaar en de zomer. ‘Verse’ dieren in de nazomer. Volgens Lindroth (1985) minder gebonden aan Bledius-soorten dan aan Heterocerus (Heteroceridae) en Carpelinus (= Trogophloeus) (Staphylinidae) die eveneens in gangen in oevers leven. De larve is onbekend.
Dispersie: macropteer en steeds in het bezit van volledig ontwikkelde vliegspieren, ook vrouwtjes met rijpe ovaria (Desender 1989a). Er zijn twee Nederlandse vliegwaarnemingen uit raamvallen in Drenthe: april 1, juli 1 (TVH) en een uit Zuidelijk Flevoland (1969) (Haeck 1971). Fedorenko (1996) meldt dat de soort regelmatig vliegend op licht is waargenomen.
Bron
Auteur(s)
Turin, H.
Publicatie
- Turin, H. 2000. De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 3: 1-666. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.