Overslaan en naar de inhoud gaan

Moerasoeverloopkever Elaphrus cupreus

Foto: Jur Heijnen

Indeling

Elaphrinae [subfamilie]
Elaphrus [genus] (5/5)
cupreus [soort]

Aan meestal dicht begroeide, schaduwrijke oevers langs zeer uiteenlopende watertypen (Lindroth 1974, 1985). Op volkomen onbeschaduwde plaatsen ontbreekt de soort. Volgens Rudolph (1976) heeft E. cupreus een grotere voorkeur voor niet-zandige bodem dan E. riparius. Vooral op modderige grond, soms aan zeer eutroof water (Jarmer 1973). Ook in vochtige tot natte bossen. Voornamelijk een soort van het laagland; zeldzaam in de bergen volgens Burmeister (1939) maar in Zwitserland soms tot subalpien, maximaal ca. 1500 m (Marggi 1992). Het is een goede kolonisator en was dan ook al kort na de drooglegging in zowel Oostelijk als Zuidelijk Flevoland aanwezig. Den Boer (1977) noemde het een soort van instabiele biotopen. Op de Britse Eilanden wellicht meer in open terrein dan bij ons (Luff et al. 1992). Ook in Midden-Europa voornamelijk op beschaduwde plaatsen, op zandige en venige bodem met enige mosbegroeiing (Marggi 1992)

Vangpotten. Groep: H2 (38 series, 1.248 individuen). De hoogste dichtheden in schaduwrijke natte terreintypen zoals vochtig bos of struweel [22-23], rietland [28] en jonge, vochtige terreinen [30]. Eurytopie: 5 (PRES = 0,39 en SIM = 0,59). Bodem: leem. Vocht: 5. Begeleiders: Pterostichus niger 86,8% (5,1%), Pterostichus nigrita 84,2% (7,4%), Pterostichus strenuus 81,6% (4,9%), Loricera pilicornis 76,3% (4,2%), Pterostichus vernalis 71,1% (5,3%).

Bron

Auteur(s)

Turin, H.

Publicatie

  • Turin, H. 2000. De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 3: 1-666. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.