Overslaan en naar de inhoud gaan

Viervlekpriemkever Bembidion quadrimaculatum

Foto: Dick Belgers

Indeling

Trechinae [subfamilie]
Bembidion [genus] (58/54)

Niet xerofiel, zoals Koch (1989) vermeldde, maar gematigd hygrofiel. Het is een tamelijk eurytope soort van vrij open vegetaties op uiteenlopende bodemsoorten, behalve op puur zand en kalk (Lindroth 1974, 1985, Marggi 1992). Op oevers is hij meestal te vinden op de drogere delen. Ook veelvuldig op open min of meer kleiige of humeuze cultuurgrond waar het vaak een dominante soort is; vanaf het laagland tot in de bergen, tot ca. 1500 m (Burmeister 1939, Luff 1998). Ook in de hogere gebieden vaak talrijk.

Vangpotten. Groep: H3 (79 series, 1.005 individuen). De vangsten geven een duidelijk beeld van de habitat van deze soort. Hij ontbreekt nagenoeg in de zandige terreintypen [4-11] behalve op de cultuurlijk (humeuze) gronden [12-13]. Ook niet in de meeste bossen [15-19] of op warme (xerotherme) plaatsen, zoals kalkgraslanden [25]. De hoogste dichtheden in de vochtige open terreinen [29-31], maar ook goed vertegenwoordigd in de wat meer beschaduwde terreinen [20-24,26-28]. Eurytopie: 7 (PRES = 0,52 en SIM = 0,80). Bodem en Vocht: geen voorkeur. Begeleiders: Bembidion tetracolum 83,5% (27,6%), Loricera pilicornis 75,3% (10,6%), Pterostichus melanarius 72,2% (14,1%), Nebria brevicollis 71,1% (10,3%) en Trechus quadristriatus 70,1% (15,1%).

Bron

Auteur(s)

Turin, H.

Publicatie

  • Turin, H. 2000. De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 3: 1-666. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.