Voorkomen
| Status | Oorspronkelijk. Minimaal 10 jaar achtereen voortplanting. (1a) |
| Habitat | land |
| Referentie | Carabidae. In: Catalogus van de Nederlandse kevers (Coleoptera) |
| Expert | Turin, H. |
Areaal
Palearctische soort. Europa, behalve in het Mediterrane gebied en het noorden van Fennoscandië. Naar het oosten tot Roemenië, de Kaukasus en West-Siberië. Areaalkarakteristiek: 3, Nederland: centraal.
Verspreiding in Nederland
Meer in de hogere delen van Nederland dan op de alluviale gronden. Op de Britse Eilanden wijd verbreid, plaatselijk talrijk, behalve in het noorden van Schotland (Lindroth 1974, Luff 1998). In Denemarken overal zeer algemeen (Bangsholt 1983). In Fennoscandië langs de gehele zuidkust van Noorwegen, in het zuiden van Zweden tot ca. 62˚ noorderbreedte en in Zuid-Finland tot ca. 64˚ noorderbreedte (Lindroth 1945, 1985). In heel Duitsland, maar in het zuiden en het oosten zeldzamer (Horion 1941, Trautner & Müller-Motzfeld 1995). In Zwitserland komt hij in het zuidoosten bijna niet voor (Marggi 1992). In België over het gehele land verspreid (Desender 1986).
Status: in het omliggend gebied min of meer stabiel, maar in België is het aantal vindplaatsen achteruitgegaan (Desender & Turin 1986, 1989).
Bron
Auteur(s)
Turin, H.
Publicatie
- Turin, H. 2000. De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 3: 1-666. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.