Overslaan en naar de inhoud gaan

Zilveren priemkever Bembidion argenteolum

Foto: Dick Belgers

Indeling

Trechinae [subfamilie]
Bembidion [genus] (58/54)

Volgens Mandl (1978) ripicol. Een bewoner van onbegroeide zandoevers, vooral langs grote rivieren (Burmeister 1939). Hij prefereert zeer fijn zand en wordt vaak tot op grote afstand van het water aangetroffen (Lindroth 1985). Ook op stuifzanden en in duinen aan de kust, maar niet geheel los van water of vochtige terreinen. Een goed voorbeeld hiervan zijn vangsten in de Loonse en Drunense Duinen (HT). B. argenteolum en B. velox komen soms in hetzelfde gebied voor, maar zijn ruimtelijk enigszins gescheiden, waarbij velox veel dichter bij het water leeft, en, in tegenstelling tot B. argenteolum, daar wel aan gebonden is. Niet in heuvelland of berggebieden.

Vangpotten. Groep: H4 (30 series, 883 individuen). De vangsten komen van uiteenlopende zandige oevers, drooggevallen zandplaten [30-32] en zeeduinen [7]. De piek die staat aangegeven voor rietland in de IJsselmeerpolders betreft vangsten op zanddepots (zie onder dispersie). Omdat met de vangseries op de zanddepots in hoofdzaak soorten werden verzameld die ook in het omringende kleigebied voorkwamen, zijn ze bij de oecologische classificatie (Turin et al. 1991) bij de polders ingedeeld. Eurytopie: 4 (PRES = 0,18 en SIM = 0,62). Bodem en Vocht: geen voorkeur. Begeleiders: Bembidion femoratum 90% (22,3%) en Dyschirius thoracicus 76,7% (17,8%).

Bron

Auteur(s)

Turin, H.

Publicatie

  • Turin, H. 2000. De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 3: 1-666. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.