Overslaan en naar de inhoud gaan

Glanspriemkever Bembidion lampros

Foto: Tim Faasen

Indeling

Trechinae [subfamilie]
Bembidion [genus] (58/54)
lampros [soort]

Indeling

Trechinae [subfamilie]
Bembidion [genus] (58/54)
lampros [soort]

Vooral overdag actief, op zonnige plaatsen. Voortplanting in het voorjaar en de vroege zomer. Ovipositie mei-juli, met een piek in mei-juni (Petersen 1997). In Drenthe werden mannetjes met uitgestoken genitaliën waargenomen in mei-juni (PB). De ontwikkeling van de larve vindt plaats in de zomer. In Zweden ‘verse’ dieren in de periode juni-september (Lindroth 1945). In akkers (in Zweden) was de mortaliteit gedurende de juveniele stadia vrij hoog, maar bij normale winters speelt mortaliteit onder overwinterende adulten een kleine rol, en in de late winter kunnen ze goed een periode met voedselgebrek doorstaan (Petersen 1997). Univoltien in Newfoundland en Zweden (Langor & Larson 1983, Wallin 1983), maar meerjarig in Engeland (Mitchell, 1963a, B). Volgens Lindroth (1985) leeft de soort van kleine arthropoden en vooral van insecteneieren, waardoor hij wellicht een belangrijke rol speelt bij de natuurlijke regulatie van onder andere de koolvlieg (Erioischia brassicae, Anthomyiidae) en bladluizen (Aphidae) (Van Dinther & Mensink 1965, Petersen 1997). De larve is opgenomen in de tabel van Luff (1993).

Dispersie: dimorf. In open akkers domineert de brachyptere vorm (Mitchell 1963a, b, Petersen 1997). Er zijn vliegwaarnemingen op naam van deze soort bekend van Drenthe: april 3, mei 17, juni 5 en september 1 (TVH) maar mogelijk betreft dit B. properans. Desender (1989a) vond, conform de algemene tendens bij Bembidion-soorten, de functionele vliegspieren bij de exemplaren met de grootste relatieve vleugellengten (fig. 47). Vliegspierautolyse komt voor bij dieren met vleugellengten die gemiddeld iets onder het optimum lagen. In België werden op cultuurterreinen en ruderale terreinen uitsluitend populaties met brachyptere dieren gevonden, terwijl op open plekken in bossen ook macroptere voorkomen. Dit heeft waarschijnlijk met de relatieve isolatie van de biotoop in bossen te maken. In cultuurterreinen en ruderale biotopen vindt de overwintering in de randzones plaats, die lopend bereikt worden en van waaruit de akkers en velden in het voorjaar ook weer lopend geherkoloniseerd worden (Desender 1989a, Riedel 1991). Deze conclusies werden onderschreven door de omvangrijke studie van Petersen (1997). Volgens Mitchel (1963a, b) verplaatst B. lampros zich van 1 tot 10 m per dag.

Bron

Auteur(s)

Turin, H.

Publicatie

  • Turin, H. 2000. De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 3: 1-666. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.