Overslaan en naar de inhoud gaan

Kleine leempriemkever Bembidion milleri

Indeling

Trechinae [subfamilie]
Bembidion [genus] (58/54)
milleri [soort]

In Nederland in hoofdzaak op vrijwel onbegroeide, iets vochtige kalkrijke bodem en op löss, bijvoorbeeld in leem- en mergelgroeven, o.a. bij Winterswijk (FS, HT), Het Rooth en Bocholtz (CB, PP). Ook Horion (1937) meldde een vondst uit een groeve bij Kreuznach (Rheinland) en een grote populatie op een puinhelling in het Bodensee-gebied in Baden (Horion 1954), tussen eveneens talrijke B. nitidulum. Burmeister (1939) noemde als vaste begeleider Dyschirius intermedius. In Zwitserland zeer algemeen in steen- en grindgroeven met een lemige ondergrond en op oevers met kiezel- en grindhoudende leembodem, in de bergen tot ca. 1000 m (Marggi 1992). Desender (1989a) noemt vooral plaatsen met kwelwater op lemige hellingen karakteristiek voor de habitat van B. milleri.

Vangpotten. Niet gevangen.

Bron

Auteur(s)

Turin, H.

Publicatie

  • Turin, H. 2000. De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 3: 1-666. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.