In de literatuur staat de soort veelal als montaan te boek (o.a. Horion 1941). Op veel plaatsen in Noordwest-Europa echter vrijwel tot aan het laagland, als tenminste grind- of kiezelhoudende modderige of zandige strandjes aanwezig zijn (o.a. Lindroth 1974). In Groot-Brittannië, langs de oevers van stromend water, doorgaans op grover grind dan B. prasinum (Luff 1998). Ook Burmeister (1939) meldde hem vooral van bergdalen tot 1600 m van zandige en/of kiezelige beekoevers. Volgens Marggi (1992) in Zwitserland echter alleen in de lagere heuvels en absoluut niet montaan. In België vooral aan stromen met een waterverval van meer dan 50 m per kilometer (Desender 1986). De Nederlandse vangsten komen ook van grindstroken direct langs kribbetjes in de rivieren.
Vangpotten. Geen vangsten.
Bron
Auteur(s)
Turin, H.
Publicatie
- Turin, H. 2000. De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 3: 1-666. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.