Dagactief, vooral bij zonnig weer. Voortplanting in het voorjaar. De larve is in juli gevonden. De poprust duurt ca. 2 weken in juli-augustus (Burmeister 1939). Overwintering als imago op ca. 20-25 cm diepte in de bodem, dat is minder diep dan vele andere soorten (Scherney 1961). De larve is opgenomen in de tabellen van Arndt (1991) en Luff (1993).

Dispersie: macropteer. Bij het Belgische materiaal hebben niet alle dieren optimaal ontwikkelde vleugels en volledig ontwikkelde vliegspieren (Desender 1989a). Desender ziet seizoensgebonden variatie in de vliegspieren en dacht hierbij aan biotoopwisseling. Hij vond beter ontwikkelde vleugels in natte terreinen (selectie door hogere overleving van goede vliegers) dan in drogere en veronderstelde dat in de drogere en oudere terreinen de dieren met de beste vleugelontwikkeling wegvliegen uit de populatie en zo de verschillen in gemiddelden bewerkstelligen. Van A. muelleri zijn diverse vliegwaarnemingen bekend, o.a. uit Drenthe: april 23, mei 8, juni 1, juli 1, augustus 5, september 10 en oktober 5 (TVH).

Bron

Auteur(s)

Turin, H.

Publicatie

• Turin, H. 2000. De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 3: 1-666. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.