Overslaan en naar de inhoud gaan

Pekbruine glimmer Amara praetermissa

Indeling

Harpalinae [subfamilie]
Amara [genus] (37/36)

Indeling

Harpalinae [subfamilie]
Amara [genus] (37/36)

Xerofiel. In noordelijk Europa vooral in droog, open terrein op schrale zandgrond (Barndt et al. 1991, Den Boer 1977) of op kalkbodem met een grazige, mozaïekachtige vegetatie, bij voorkeur op hellingen van groeven en op kalkgraslanden (Lindroth 1974, 1986). In het Dwingelderveld (1991) aangetroffen in mozaïekheide en een klein eikenbosje op de droge heide (Van Essen 1993). Volgens Luff (1998) ook op kunstmatige grindachtige ondergrond, zoals oude spoorlijnen. Horion (1954) typeerde hem als een soort van heiden, venen en koude plaatsen in Noord-Duitsland, maar een deel van de in de literatuur genoemde terreintypen kan evengoed als warm geïnterpreteerd worden. Hyman (1992) meldde hem voor Groot-Brittannië ook van oude spoorwegen. In Midden-Europa tot hoog in de bergen, in sterker mate alpien dan subalpien, vooral tussen 1500 en 2700 m, in alpiene steppen en grasheiden (Marggi 1992).

Vangpotten. Groep: D3 (17 series, 37 individuen). De Nederlandse vangsten komen uit een uitgesproken koud en warm biotoop, resp. vegetaties met buntgras (Corynephorus canescens) [6], dat doorgaans gekenmerkt wordt door noordelijke faunaelementen en kalkgraslanden [25], waar we vooral zuidelijke soorten aantreffen. Deze terreintypen passen wel goed in het beeld van de habitat, dat in de literatuur geschetst is. Van de overige vangsten is die in vochtig struweel [23] moeilijk te begrijpen. Eurytopie: 4 (PRES = 0,18 en SIM = 0,63). Bodem: kalk. Vocht: 2. Begeleiders: Calathus melanocephalus/cinctus 94,1% (1,8%), Bradycellus harpalinus 88,2% (4%), Amara plebeja 82,4% (3%), Notiophilus aquaticus 82,4% (3,5%), Poecilus versicolor 82,4% (2,7%), Olisthopus rotundatus 76,5% (11,3%), Poecilus lepidus 76,5% (4,1%), Syntomus foveatus 76,5% (3,5%), Pseudoophonus rufipes 70,6% (2,2%), Loricera pilicornis 70,6% (1,7%), Notiophilus germinyi 70,6% (4,1%), Pterostichus niger 70,6% (1,9%) en Trichocellus cognatus 70,6 (6,6).

Bron

Auteur(s)

Turin, H.

Publicatie

  • Turin, H. 2000. De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 3: 1-666. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.