Dagactief, tegen de avond in grashalmen te vinden. Voortplanting volgens Luff (1998) in de late herfst. Burmeister (1939) veronderstelde twee pieken in de reproductieactiviteit, namelijk in het voorjaar en het najaar, waarbij niet alleen de larve overwintert, maar ook een deel van de oude adulten. Marggi (1992) noemde hem een voorjaarsvoortplanter met imago-overwintering. Waarschijnlijk is hier sprake van een complexe ontwikkeling die langer dan een jaar duurt en waarbij dieren uit alle stadia naast elkaar gevonden kunnen worden, of het is een zeer plastische soort. De volwassen kever is in hoofdzaak fytofaag en foerageert op de melkrijpe zaden van het herderstasje (Capsella bursa-pastoris), die hij aan een zijde open knaagt waarna hij door het middenschotje naar de andere helft van het vruchtbeginsel gaat (Burmeister 1939). De larve is opgenomen in de tabellen van Arndt (1991) en Luff (1993).
Dispersie: macropteer. Van de soort bestaan diverse vliegwaarnemingen en hij beschikt in de meeste gevallen over optimaal ontwikkelde vleugels en volledig ontwikkelde vliegspieren (Desender 1989a). In de IJsselmeerpolders niet aangetroffen.
Bron
Auteur(s)
Turin, H.
Publicatie
- Turin, H. 2000. De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 3: 1-666. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.