Overslaan en naar de inhoud gaan

Grote oeverloopkever Blethisa multipunctata

Indeling

Elaphrinae [subfamilie]
Blethisa [genus] (1/1)

Een stenotope, zeer hygrofiele en zeldzame soort. De soort is aangepast aan instabiele vochtige terreintypen en is als zwerfsoort een uitgesproken r-strateeg (zie hoofdstuk 4, blz. 65). Vooral op moerassige plaatsen met vrij open vegetatie langs oligotrofe vennen of poelen en langzaam stromend water. De soort mijdt de veenmoszone (Lindroth 1985). In het bergland zeldzamer dan in het laagland; volgens Burmeister (1939) gevonden tot een hoogte van 2300 m. In België vooral beneden 200 m (Desender 1986). In Groot-Brittannië op open, moerassige oevers, met mos of vegetaties met zeggen (Carex) (Lindroth 1974). In Zwitserland koudepreferent, met name aan stilstaand water op spaarzaam begroeide, lemige bodem (Marggi 1992).

Vangpotten. Groep: Z(A) (4 series, 7 individuen). De hoogste dichtheden in het hoogveen en de vochtige heiden [1-2]. In de typische biotoop van Blethisa functioneren vangpotten slecht, waardoor deze een onvolledig beeld geven van de oecologie van deze soort. Eurytopie: 2 (PRES = 0,06 en SIM = 0,35). Bodem: geen voorkeur. Vocht: 5. Begeleider: door Lindroth (1985) wordt Agonum versutum genoemd als begeleider; in het vangpotmateriaal komt deze combinatie in de helft van het aantal vangsten van B. multipunctata voor: 50% (33,3%).

Bron

Auteur(s)

Turin, H.

Publicatie

  • Turin, H. 2000. De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 3: 1-666. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.