Overslaan en naar de inhoud gaan

Heiderondbuik Bradycellus ruficollis

Foto: Dick Belgers

Indeling

Harpalinae [subfamilie]
Bradycellus [genus] (7/7)
ruficollis [soort]

Vrijwel uitsluitend op heiden op zandige of venige bodem, met een voorkeur voor een goed ontwikkelde humuslaag (Lindroth 1974, 1986). In het noorden van Groot-Brittannië vaak samen met B. caucasicus (Luff 1998). In het laagland en het middelgebergte (Burmeister 1939). Marggi (1992) noemde hem voor Zwitserland een tyrfobionte soort van hoogveen. Een organische component in de ondergrond schijnt van doorslaggevend belang te zijn.

Vangpotten. Groep: A1 (275 series, 5.444 individuen). De vangsten komen vooral uit heiden [1-6] met het accent op de droge Calluna-heiden. Ook goed vertegenwoordigd in open (naald)bosaanplanten op zand [15]. Voor het overige betreft het enkele vangsten uit uiteenlopende terreintypen, doorgaans open, droge en zandige plaatsen. Eurytopie: 7 (PRES = 0,55 en SIM = 0,78). Bodem: veen. Vocht: geen voorkeur. Begeleiders: Calathus melanocephalus/cinctus 86,6% (27,2%), Amara lunicollis 84,8% (42%), Poecilus versicolor 84,5% (45,5%), Calathus erratus 79,4% (35%), Pterostichus diligens 75,8% (49,5%), en wederzijds > 50% Poecilus lepidus 78% (68,6%), Bradycellus harpalinus 70,8% (52,3%), Harpalus latus 58,8% (51,9%), Trichocellus cognatus 54,5% (83,4%), Bradycellus caucasicus 51,6% (50,4%)

Bron

Auteur(s)

Turin, H.

Publicatie

  • Turin, H. 2000. De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 3: 1-666. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.