Overslaan en naar de inhoud gaan

Halsrondbuik Bradycellus caucasicus

Indeling

Harpalinae [subfamilie]
Bradycellus [genus] (7/7)
caucasicus [soort]

Mesofiel en vrij eurytoop. Volgens sommige auteurs xerofiel (o.a. Barndt et al. 1991, Schjøtz-Christensen 1965). In Noord-Europa montaan, vooral in de berkenzone (Lindroth 1974, 1986). In het zuiden van Fennoscandië, Engeland en het noordwesten van het continent vooral op droge heiden (Calluna) met een open mozaïekbegroeiing van grassen en heidestruiken of droge, arme graslanden (Burmeister 1939, Den Boer 1977, Luff 1998, Mossakowski 1970b). Volgens Luff et al. (1989) in het laagland van Groot-Brittannië vooral in open bos. In Midden-Europa ligt het zwaartepunt in het montane gebied tot 2000 m, eveneens in heideachtige vegetaties (Marggi 1992). Vaak aangetroffen in het gezelschap van B. ruficollis, maar verdraagt een minder ontwikkelde humuslaag (Lindroth 1974, 1986).

Vangpotten. Groep: eU(A) (284 series, 1.430 individuen). De vangsten komen in hoofdzaak uit heiden en duinen [1-11] met de hoogste scores in de drogere heiden en vegetaties met buntgras (Corynephorus canescens) [4-6], maar ook open duinbossen [9]. Ook in jonge, open zandige terreintypen [15, 31-32]. Daarnaast wordt het eurytope karakter duidelijk door de vangsten uit soms vrij vochtige terreinen, zoals hoogveen [1], vochtige bossen en struwelen [16-17, 21-23] en kruidenrijke graslanden [25-26]. Niet in zeer dynamische terreintypen, zoals weiden en akkers [12-14, 29] en natte kleiige terreinen [27-28, 33]. Eurytopie: 8 (PRES = 0,64 en SIM = 0,86). Bodem: zand en veen. Vocht: geen voorkeur. Begeleiders: Calathus melanocephalus/cinctus 79,9% (25,7%) en wederzijds > 50% Bradycellus ruficollis 50,4% (51,6%).

Bron

Auteur(s)

Turin, H.

Publicatie

  • Turin, H. 2000. De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 3: 1-666. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.