Overslaan en naar de inhoud gaan

Noordelijke tandklauw Calathus micropterus

Foto: Dick Belgers

Indeling

Harpalinae [subfamilie]
Calathus [genus] (8/8)

Xero-thermofiel. In Fennoscandië vooral een soort van vrij lichte, warme bossen op zandige bodem en, soms, van beschaduwde plekken in open terreintypen, vaak samen met Pterostichus oblongopunctatus (Lindroth 1986). In Groot-Brittannië ook in dichte heidevegetaties (Lindroth 1974). Horion meldde het voorkomen in het laagland ten oosten van de Elbe, hoofdzakelijk in grazige dennenbossen, en ten westen van de Elbe vooral in hoogvenen en heiden. In België hoofdzakelijk in bos (Desender 1986, 1989); ook Bonadona (1971) noemt voor Frankrijk bergbossen als belangrijk element van de habitat. In Zwitserland, waar de soort alleen in de bergen voorkomt (hoogteverspreiding zie boven) wordt hij uitsluitend buiten het bos aangetroffen, of hooguit in het veld in de nabijheid van bosranden, op uiteenlopende bodemsoorten (Marggi 1992).

Vangpotten. Groep: B2 (92 series, 1.553 individuen). De vangsten komen bij ons uit zowel heideterreinen [2-6] als uit de lichtere bostypen [15-19] met een top in de jonge bosaanplanten [15]. Niet in hoogvenen zoals Horion (1941) schreef (zie boven). Praktisch niet in instabiele terreintypen zoals cultuurland [11-15], natte terreinen en oevers [26-33]. Eurytopie: 5 (PRES = 0,42 en SIM = 0,59). Bodem: zand. Vocht: 2. Begeleiders: Carabus problematicus 90,6% (23,3%) en Pterostichus oblongopunctatus 76% (19,1%).

Bron

Auteur(s)

Turin, H.

Publicatie

  • Turin, H. 2000. De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 3: 1-666. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.