Overslaan en naar de inhoud gaan

Veenzwartschild Pterostichus aterrimus

Indeling

Harpalinae [subfamilie]
Pterostichus [genus] (19/18)
aterrimus [soort]

Zeer hygrofiel, tyrfofiel (o.a. Krogerus 1960). Het incidentele optreden vertoont overeenkomsten met dat van Blethisa multipunctata, al wordt hij zelden samen met deze soort gezien. Langs stilstaand water, direct langs de waterrand op venige bodem. Zowel in hoogvenen als laagveenmoerassen, vooral op oligotrofe plaatsen. Voorwaarde is een zachte, liefst stinkende, modderige oever waar een rijke vegetatie van zeggen (Carex), wollegras (Eriophorum) of riet (Phragmites australis) aanwezig is. In enkele gevallen op zeer door betreding (vee, mens) verstoorde plaatsen, onder andere bij een poel op een militair oefenterrein. Soms samen met Carabus clatratus of Chlaenius tristis (Lindroth 1974, 1985). Soms ook in veenmos (Sphagnum) (Horion 1941, Luff 1998). In Zwitserland recent alleen in rietland aan de Bodensee (Marggi 1992), vooral in het laagland, zelden in bergdalen (Burmeister 1939). Paje & Mossakowski (1984) vonden een voorkeur voor pH-waarden van 3,3-4,4 bij onderzoek met behulp van een zuurorgel. Een voorkeur voor lage pH-waarden werd ook gevonden voor andere veensoorten, zoals Agonum ericeti en Pterostichus rhaeticus.

Vangpotten. Groep: A1 (4 series, 87 individuen). Te weinig vangsten om een goed beeld te kunnen geven van de oecologie. De hoogste score vinden we hier in hoogveen [1]. Marginaal zijn de vangsten bij poelen in vochtige loofbossen [18-19]. Eurytopie: 1 (PRES = 0,09 en SIM = 0,03). Bodem: veen. Vocht: 5. Begeleiders: te weinig vangsten.

 

Bron

Auteur(s)

Turin, H.

Publicatie

  • Turin, H. 2000. De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 3: 1-666. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.