Overslaan en naar de inhoud gaan

Oeverzwartschild Pterostichus anthracinus

Foto: Dick Belgers

Indeling

Harpalinae [subfamilie]
Pterostichus [genus] (19/18)

Nachtactief. Voortplanting in het voorjaar, overwintering als imago. De soort kent een primitieve vorm van broedzorg. Het vrouwtje graaft een soort nestje in dood hout en bewaakt de eieren tot ze uitkomen (Lindroth 1986). De larvale ontwikkeling duurt tot ongeveer augustus-september. De poprust duurt ca. 10 dagen (Burmeister 1939). De larve is opgenomen in Arndt (1991) en Luff (1993).

Dispersie: dimorf, met een duidelijke scheiding tussen de kort- en langvleugelige vorm. In België werden ongeveer 2,2% macroptere individuen aangetroffen (Desender 1986), in Denemarken 19,7% (Bangsholt 1983). Van de soort zijn vliegwaarnemingen bekend. Desender wees (1989) erop dat, naast de enkelvoudige mendeliaanse overerving van de vleugelaanleg die door Lindroth (1946) voor deze soort werd aangetoond (macropterie is recessief), zeer waarschijnlijk ook additionele stuurmechanismen van invloed zijn (vergelijk Calathus melanocephalus) (zie Aukema 1995b). Bij het Belgische materiaal werden bij de macroptere vorm volledig ontwikkelde vliegspieren en vleugels aangetroffen (Desender 1986).

Bron

Auteur(s)

Turin, H.

Publicatie

  • Turin, H. 2000. De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 3: 1-666. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.