Overslaan en naar de inhoud gaan

Veelkleurige kielspriet Poecilus versicolor

Foto: Wijnand van Buuren

Indeling

Harpalinae [subfamilie]
Poecilus [genus] (5/5)
versicolor [soort]

Indeling

Harpalinae [subfamilie]
Poecilus [genus] (5/5)
versicolor [soort]

Mesofiel tot hygrofiel. Eurytope veldsoort van uiteenlopende bodemsoorten, echter met een voorkeur voor zand en veen boven kleigrond; vooral in heideterreinen (Lindroth 1974, 1985, Mossakowski 1970b). In Groot-Brittannië in open biotopen zoals akkers, graslanden en venen in het hoogland; het meest gemeld uit de nattere streken (Luff 1998) hetgeen niet geheel lijkt te rijmen met zijn voorkeur in Nederland voor zandgronden en heidegebieden. Op lemige bodem soms met Poecilus cupreus aangetroffen maar doorgaans op beduidend drogere plaatsen. Vanaf het laagland tot hoog in de bergen, tot boven de 2000 m en P. cupreus verreweg in talrijkheid veruit overtreffend (Burmeister 1939, Marggi 1992). In België vooral aangetroffen op zure bodem (Desender 1986). Poecilus versicolor was een belangrijke soort bij het populatiedynamisch onderzoek dat is uitgevoerd bij het Biologisch Station te Wijster (zie hoofdstuk 4). Zijn populatie bleek over een periode van meer dan 30 jaar, gemiddeld over een aantal subpopulaties, meerjarige aantalsfluctuaties te vertonen, maar veel kleinere dan bij de referentiesoort Calathus melanocephalus (zie onder die soort). Deze gegevens vormden een belangrijke basis voor het opstellen van de risicospreidingstheorie van Den Boer (o.a. 1971b, 1977).

Vangpotten. Groep: EU(A) (506 series, 54.592 individuen). Hij is aangetroffen in een brede range van terreintypen, met de hoogste dichtheden in de heiden [1-6] en de cultuurlijke zandgronden [12-15]. In mindere mate ook in minder open terreinen, zoals zure bossen [17-18] en vochtige tot natte bossen, ruderale terreinen en kruidenrijke graslanden [21-26]. In de duinen [7-11], zware bossen [19-20] en oevers [27-33] een marginale soort. Eurytopie: 9 (PRES = 0,85 en SIM = 0,87). Bodem: zand en veen. Vocht: geen voorkeur. Begeleiders: Calathus melanocephalus/cinctus 75,5% (44%) en verder alle wederzijds > 50% Amara lunicollis 73% (67,1%), Pterostichus niger 66,7% (53,3%), Pterostichus diligens 62,6% (75,9%), Poecilus lepidus 55,8% (91,1%), Dyschirius globosus 52,7% (61,5%), Oxypselaphus obscurus 52,3% (67,3%), Harpalus latus 51,8% (84,7%) en Bradycellus harpalinus 51,4% (70,4%).

Bron

Auteur(s)

Turin, H.

Publicatie

  • Turin, H. 2000. De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 3: 1-666. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.