Zowel de larven als adulte dieren zijn dagactief (Burmeister 1939). Niet zelden worden de dieren in kleine groepjes gevonden. Voortplanting in het voorjaar. ‘Verse’ dieren verschijnen in het najaar. Overwintering als imago in niet te droge graslanden in groepen in de bodem (Assmann & Starke 1990), in mollennesten of achter schors (Lindroth 1986). De larve is opgenomen in de tabellen van Arndt (1991) en Luff (1993).
Dispersie: macropteer. De vleugels zijn enigszins gereduceerd; dieren met volledig ontwikkelde vliegspieren beschikken tevens over de grootste vleugels (Desender 1989a). Experimenten om de kever tot vliegen te bewegen, hadden geen succes (Lindroth 1945). Een vliegwaarneming is inmiddels echter wel bekend (Kádár En Szél 1989). De soort is zeer geregeld in de rietlanden van de jonge IJsselmeerpolders aangetroffen.
Bron
Auteur(s)
Turin, H.
Publicatie
- Turin, H. 2000. De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 3: 1-666. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.