Overslaan en naar de inhoud gaan

Oeversnelloper Paranchus albipes

Foto: Dick Belgers

Indeling

Harpalinae [subfamilie]
Paranchus [genus] (1/1)
albipes [soort]

Strikt nachtactief. Voortplanting voornamelijk in het voorjaar met overwintering als imago, volgens Burmeister (1939), en Marggi (1992). De reproductieperiode is echter varia-bel en onder bepaalde omstandigheden kan najaarsvoortplanting plaatsvinden waarbij winterlarven optreden (Luff 1998), een vorm die in Fennoscandiƫ eerder regel dan uitzondering is (Larsson 1939, Lindroth 1986). In elk geval worden uit veel streken ook winterlarven gemeld. De eieren worden dicht aan de oppervlakte in de bodem gelegd (ca. 25 stuks) en komen na 1-2 weken uit (Burmeister 1939). De larvale ontwikkeling in de zomer zou 7-8 weken in beslag nemen met aansluitend een poprust van ca. zeven dagen. De larve is opgenomen in de tabellen van Arndt (1991) en Luff (1993).

Dispersie: macropteer. De soort heeft echter vrij sterk gereduceerde vleugels (o.a. Lindroth 1945) en in slechts zeer weinig gevallen beschikten dieren over volledig ontwikkelde vliegspieren, onder andere aan de oevers van snel stromend water (Desender 1989a). Dieren die gevangen werden op een beschaduwde oever aan stilstaand water, bezaten geen van alle vliegspieren. Desender vermeldde dat de dieren over het algemeen goed in staat zijn om lopend de winterbiotoop, bijvoorbeeld rivierdijken, te bereiken. De soort is ook in Zuidelijk Flevoland aangetroffen.

Bron

Auteur(s)

Turin, H.

Publicatie

  • Turin, H. 2000. De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 3: 1-666. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.