Overslaan en naar de inhoud gaan

Heidespiegelloopkever Notiophilus germinyi

Foto: Dick Belgers

Indeling

Carabinae [subfamilie]
Notiophilus [genus] (8/8)
germinyi [soort]

Biotopen

Xerofiel. Een vrij stenotope soort van open en over het algemeen droge gronden. Voor Noord-Duitsland wordt hij als tyrfobiont opgegeven (Peus 1932). Veel observaties in het noorden zijn afkomstig van open droge heiden, schrale graslanden op zandgrond en soms zeer open droge naaldbossen. Volgens Horion (1954) wordt de soort hygrofieler naarmate hij meer in het Atlantische klimaatsgebied voorkomt. Horion meldde dat hij daar vaak voorkomt op open vochtige tot natte zwarte veenbodem, bijvoorbeeld aan de oevers van vennetjes. Ook Luff (1998) noemde het voorkomen in ‘moors and in dry grassland’. Verder naar het zuiden voornamelijk op montane tot subalpiene hoogten, wederom met een voorkeur voor venige bodem. In België, in overeenstemming met het Nederlandse beeld, voorkeur voor zand (Desender 1986). In Drenthe eveneens in het droge heide-stuifzandcomplex (Den Boer 1977). Schjøtz-Christensen (1965) vermelde hem van open zandige graslanden en vegetaties met buntgras (Corynephorus canescens). Ook Lindroth (1974) en Mossakowski (1970b) schreven dat het een typische soort is van open zandige, vrij droge terreinen, waar hij leeft tussen grassen en mossen. In Denemarken in Calluna-heiden (Lindroth 1985). Marggi (1992) noemde het voor Zwitserland een typische soort voor de alpiene zone, met waarnemingen tot 2200 m.

Vangpotten. Groep: B1 (291 series, 2.507 individuen). De hoogste dichtheden in droge heiden en open zandige terreintypen [4-10, 15]. Hij mijdt bij ons duidelijk zeer vochtige en beschaduwde plaatsen zoals hoogveen en natte heiden [1-3], de dichtere bossen [17, 19-22], rietlanden en oevers [27-33]. Eurytopie: 6 (PRES = 0,42 en SIM = 0,74). Bodem: zand. Vocht: 1. Begeleiders: Calathus melanocephalus 92,2% (30,8%), Calathus erratus 85,8% (40,3%). In de literatuur wordt vaak Notiophilus aquaticus als begeleider gemeld (Bangsholt 1983, Horion 1954, Lindroth 1985), deze scoort in het vangpotmateriaal: 61% (44,6%).

Bron

Auteur(s)

Turin, H.

Publicatie

  • Turin, H. 2000. De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 3: 1-666. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.