Ceratocombus coleoptratus leeft tussen mossen en in bladstrooisel in meer of minder vochtige biotopen. De soort leeft vermoe- delijk hoofdzakelijk van roof (zoöfaag) en komt zowel in naald- als loofbos voor, maar ook in veen- gebieden en in heideterreinen. Er worden in de literatuur verschillende soorten mos genoemd (ondere andere haarmos Polytrichium sp. en veen- mos Sphagnum sp.), maar volgens Melber & Köhler (1992) is het soort mos niet van belang, maar gaat het vooral om het microklimaat in de moskus- sens. Ceratocombus coleoptratus heeft doorgaans min of meer gereduceerde vleugels (brachypteer). Macro- pteren zijn zeldzaam, maar vervullen een belang- rijke rol bij de kolonisatie van nieuwe habitats. Vliegende dieren zijn onderschept in malaisevallen in De Weerribben en in De Wieden in augustus en september. De levenscyclus van C. coleoptratus wordt door Melber & Köhler (1992) beschreven aan de hand van vangsten in bodemvallen en de extractie van strooiselmonsters. Ze heeft één generatie per jaar en overwintert als ei. De volwassen dieren van de nieuwe generatie verschijnen in de maand juli en blijven aanwezig tot in oktober (mannetjes) en november (vrouwtjes). Larven zijn aanwezig van april tot augustus. Door de geringe grootte en de cryptische leefwijze wordt C. coleoptratus weinig waargenomen en de meeste vondsten komen uit bodemvallen. Er zijn ook vondsten gedaan in mierennesten (Southwood & Leston 1959). Mogelijk behoren populaties die in mos leven tot een andere soort dan populaties die in strooisel leven (štys 1990).
Bron
Auteur(s)
Hermes, D.J., Aukema, B.