Overslaan en naar de inhoud gaan

Grijze zandbij Andrena vaga

Foto: Henk van Woerden

Indeling

Andreninae [subfamilie]
Andrena [genus] (88/77)
vaga [soort]

Eén generatie. Mannetjes verschijnen iets eerder dan vrouwtjes. Mannetjes zoeken al vanaf eind maart laag vliegend over de nestaggregatie of kruipend over de bodem naar vrouwtjes. De verschillende beschreven vliegpatronen van de mannetjes, zigzaggend of cirkelvormig, hebben mogelijk te maken met nestdichtheid, windrichting en -sterkte en de detectie van geuren die daarmee samenhangen (Hallmen 1991, Vleugel 1947). Mannetjes zijn ook cirkelend rond boomtoppen waargenomen, vermoedelijk om uitwisseling met andere populaties te stimuleren (Hallmen 1991, Anne Jan Loonstra, eigen waarneming). Soms graven mannetjes zich in de bodem op plaatsen waar vrouwtjes verschijnen. Zodra een vrouwtje uit de grond komt proberen diverse mannetjes haar te grijpen om te paren. Hierbij rollen ze als een kluwen vechtend over de grond (Hallmen 1991, Vleugel 1947). Na de paring verblijft het vrouwtje nog 1-3 dagen in het nest, mogelijk om de eieren te laten rijpen (Bischoff 2001, Gebhardt & Röhr 1987, Schönitzer & Klinksik 1990). Het vrouwtje paart maar één keer, nieuwe paringspogingen door mannetjes worden afgeweerd (Westrich 1989b).

Nesten worden gegraven in niet te dicht begroeide zandbodems en soms in löss, zoals zandpaden, hellingen, halfopen bermen, boven op dijken of in oude molshopen (Westrich 1989B, Fellendorf ET AL. 2004; Anne Jan Loonstra, eigen waarneming). Ze liggen in kleine tot zeer grote aggregaties, soms met duizenden bijeen en hebben aan de ingang een kleine tumulus (Malyshev 1935, Westrich 1989b). Het nest bestaat uit een gebogen hoofdgang van 25-60 cm, met 1-4 korte onvertakte zijgangen op gelijke hoogte. Elke zijgang eindigt in een ovale broedcel van 9 x 17 mm (Bischoff 2001, Malyshev 1935, Popova 1983) en wordt aan de binnenzijde volkomen glad afgewerkt en met een secretie uit de Dufourklier ingesmeerd (Anne Jan Loonstra, eigen waarneming). Soms wordt een oude hoofdgang het jaar erop ook gebruikt. Wanneer het vrouwtje het nest verlaat om te foerageren wordt de nestingang afgesloten en gemarkeerd met een geurstof, zodat zij het nest binnen de aggregatie kan terugvinden (Steinmann 1990, Westrich 1989b). Het vrouwtje voert ongeveer vier pollenvluchten uit om een nest te bevoorraden en per dag worden gemiddeld drie pollenvluchten gemaakt (Bischoff 2001). Verdeeld over 1-2 nesten kunnen vrouwtjes ongeveer 4-6 broedcellen aanleggen en provianderen (Bischoff 2003, Malyshev 1926, Popova 1983). De voedselvoorraad bestaat uit een pollenballetje, dat vermoedelijk vlak voor de eileg met een beetje nectar wordt overgoten (Bischoff 2001, Friese 1923).

Oligolectisch op wilgen (Van der Vecht 1928b, Westrich 1989b). slechts bij uitzondering worden vrouwtjes waargenomen op meidoorn of paardenbloem (Van der Vecht 1928b, Stöckhert 1933, Vleugel 1947). Willems (2011) beschrijft verzamelende vrouwtjes op grove den. Hoewel ook wel planten uit andere families worden genoemd, wijst pollenonderzoek uit dat 99% van de verzamelde pollen van wilgen afkomstig is. Pollen van andere planten zijn waarschijnlijk per ongeluk bij nectarbezoek opgedaan (Hallmen & van Leeuwen 1991). Mannetjes worden ook op fruitbomen aangetroffen (Vleugel 1947). De larve eet de voedselvoorraad in ongeveer twee weken op (Malyshev 1935), scheidt pas daarna excrementen uit en verpopt halverwege de zomer. De bij overwintert als imago (Bischoff 1922, Friese 1882, 1923). Onvolwassen stadia zijn niet bestand tegen langdurige overstroming van de nesten (Fellendorf ET AL. 2004).

Nomada lathburiana is met zekerheid een broedparasiet (Bischoff 2003, Friese 1923). Möschler (1938) noemt Sphecodes gibbus als mogelijke broedparasiet. Om een tijdelijk afgesloten nest van de gastheer te bereiken graven de vrouwtjes van N. lathburiana zich ernaartoe, net zoals de gastheer dat zelf doet wanneer zij terugkeert van een foerageervlucht (Anne Jan Loonstra, eigen waarneming). Andere broedparasieten zijn de wolzwever Bombylius major en waarschijnlijk de bloemvlieg Leucophora cinerea (Vleugel 1947). Aanwezigheid van B. major kan een populatie decimeren (Bischoff 2003). Endoparasiet van de volwassen bijen is de waaiervleugelige Stylops melittae (Smit & Smit 2005).

 

Bron

Auteur(s)

Loonstra, A.J.

Publicatie