Eén generatie. Overwintert vermoedelijk als larve (Westrich 1989a). De nesten worden solitair of in aggregaties gegraven in zandige bodems op heideterreinen, randen van zandpaden en kleine steilwandjes. Het nest bestaat uit een hoofdgang met een aantal korte zijgangen met daaraan een broedcel. De openingen van de zijgangen liggen in een rijtje achter elkaar aan één zijde van de hoofdgang (zie Popova 1983 voor illustratie). Polylectisch op kruiden, struiken en bomen. Wordt vooral gezien op zandblauwtje en composieten als boerenworm- kruid, gewoon duizendblad en vederdistel (Alfken 1913, Dylewska 1987, Peeters & Reemer 2003, Perkins 1919, Stöckhert 1933, Van der Vecht 1928b, Westrich 1989b).
Mogelijk treden Nomada roberjeotiana en N. rufipes op als broedparasieten (Alfken 1901, Kocourek 1966, Peeters 1998a, Theunert 2006b).
Bron
Auteur(s)
Loonstra, A.J.
Publicatie
- Peeters, T.M.J., H. Nieuwenhuijsen, J. Smit, F. van der Meer, I.P. Raemakers, W.R.B. Heitmans, K. van Achterberg, M. Kwak, A.J. Loonstra, J. de Rond, M. Roos & M. Reemer 2012. De Nederlandse bijen (Hymenoptera: Apidae s.l.). Natuur van Nederland Naturalis Biodiversity Center & EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongwervelden, Leiden. [link]