Overslaan en naar de inhoud gaan

Slurfbij Rophites quinquespinosus

Indeling

Halictinae [subfamilie]
Rophites [genus] (1/1)

Eén generatie. Mannetjes vliegen snel en grillig, zoals Anthidium-soorten, en maken hierbij een luid en hoog zoemend geluid. Nestelt solitair, meestal in groepjes van 20-30 nesten (Westrich 1989b). Wiering (1958) telde in 1955 op de Bemelerberg een groep van ongeveer 50 nesten in open grasvegetatie op lemige helling. Het nest bestaat uit een hoofdgang van 15-23 cm lengte en 6 mm doorsnede die schuin de grond in loopt. Ongeveer 5-7 mm zijdelings van de hoofdgang worden de kogelronde broedcellen aangelegd, 8-10 per nest. Ze liggen 5-15 cm onder het aardoppervlak en zijn via een korte zijgang met de hoofdgang verbonden. De zijgang wordt na proviandering met aarde afgesloten. Soms worden twee broedcellen vlak achter elkaar gebouwd, slechts gescheiden door een propje aarde van 2 mm. De nestgangen en broedcellen zijn gladgestreken, maar aan de binnenkant niet met een duidelijk laagje bezet. De ingang van de nesten blijft steeds open (Stöckhert 1922). Het stuifmeelbroodje is kogelrond en 5 mm in doorsnede. Het ei is sterk glanzend, melkwit, iets gekromd, 2,0 x 0,5 mm. Het wordt, waarschijnlijk met behulp van een uitscheiding van het vrouwtje, aan de bovenzijde van de pollenkogel vastgehecht. Stöckhert (1922) meldt een nest waarin verschillende broedcellen niet waren afgesloten met een zandprop en ook geen ei bevatten. Hij vermoedt dat de eileg pas plaatsvindt nadat enkele broedcellen zijn gebouwd en bevoorraad. De volwassen larve spint een tegen de broedcelwanden aanliggende cocon en scheidt daarna pas zijn fecaliën uit. Deze smeert hij vooral tegen de achterkant van de cocon. De cocon bestaat uit twee lagen en is aan de binnenzijde van de voorkant dichter gesponnen (Rozen 1993, Stöckhert 1922). Op 7 juli 1919 werden vier cocons met daarin twee prepoppen en twee jonge poppen opgegraven; een daarvan ontwikkelde zich begin juli tot een volwassen vrouwtje (Stöckhert 1922).

Oligolectisch, gespecialiseerd op lipbloemen. Op de Sint Pietersberg vloog de soort op stinkende ballote, op de Bemelerberg op betonie. Het vrouwtje heeft opvallend gekromde borstels op het voorhoofd, waarmee het stuifmeel wordt verzameld (Müller 1996b). Mannetjes overnachten vaak in groepen op de vliegplanten.

Als koekoeksbij is Biastes emarginatus (Schenck, 1853) waargenomen, een soort die in ons land nooit is aangetroffen. Ook de bloemvlieg Leucophora grisella is als nestparasiet vastgesteld (Stöckhert 1922, onder de naam Ammomyia grisea).

 

Bron

Auteur(s)

Peeters, Th.M.J.

Publicaties