Overslaan en naar de inhoud gaan

Roodpotige groefbij Halictus rubicundus

Foto: Dick Belgers

Indeling

Halictinae [subfamilie]
Halictus [genus] (13/10)
rubicundus [soort]

Eén generatie. De volwassen vrouwtjes overwinteren. Nestelt in de grond. Het nest wordt meestal gesticht door een enkel vrouwtje, maar polygynie wordt ook aangetroffen. Zowel solitaire als primitief-eusociale broedcycli komen voor. De 'keuze' hiertussen wordt bepaald door klimaatinvloeden: nesten in een koel (micro)klimaat produceren één broedsel van solitaire dieren, terwijl nesten in een warm klimaat twee broedsels per jaar kunnen opleveren. Dit wordt geïllustreerd door een onderzoek naar kolonies in De Bilt en op Terschelling (Hogendoorn & Leys 1997). In sommige nesten met twee broedsels per jaar worden al in het eerste broed enkele mannetjes en blijkbaar geslachtelijke vrouwtjes geproduceerd. De vrouwtjes fungeren niet als werkster maar 'verdwijnen' na bevrucht te zijn, klaarblijkelijk om direct in diapauze te gaan. Dit is vermoedelijk een strategie waarbij de neststichtster haar kansen spreidt voor het geval dat het tweede broedsel verloren gaat (Yanega 1989). Soucy (2002) suggereert dat deze opmerkelijke flexibiliteit van de voortplantingsbiologie een belangrijke reden kan zijn voor het 'succes' van deze soort, afgemeten aan het reusachtige areaal.

Hieronder wordt de nestontwikkeling bij een sociale broedcyclus geschetst (Pesenko et al. 2000). De nestgang wordt tot een diepte van 10-20 cm uitgegraven. Vijf tot acht broed- cellen worden vrijwel direct grenzend aan de gang aangelegd of liggen aan het eind van een kort zijgangetje. Iedere cel wordt voorzien van een stuifmeelbal met een klein kuiltje bovenop, waarin het ei wordt gedeponeerd. Vervolgens wacht het vrouwtje gedurende de periode van de ontwikkeling van het broed in het nest, waarbij de cellen voor inspectiedoeleinden open worden gelaten. Wanneer de werksters uit het zomerbroed uitkomen, vergroten zij het nest. De hoofdgang vertakt zich nu in verscheidene schuin weglopende zijgangen en kan dan een diepte van meer dan 30 cm bereiken, terwijl het aantal broedcellen kan oplopen tot 25. De neststichtster kan 12-14 maanden oud worden, de werksters leven slechts een week of drie. De eieren van de nieuwe, geslachtelijke generatie kunnen zowel door de oude moeder als door de werksters worden gelegd. De hieruit komende jonge vrouwtjes worden bevrucht en overwinteren ten slotte in de zomernesten of graven ook wel aparte winteronderkomens, ver van het geboortenest. Polylectisch. In Nederland relatief veel aangetroffen op boerenwormkruid en paardenbloem.

Sphecodes gibbus is bekend als broedparasiet. Ook S. monilicornis komt in aanmerking (Celary 1991, Pesenko et al. 2000).

 

Bron

Auteur(s)

Meer, F. van der

Publicatie