Overslaan en naar de inhoud gaan

Vierbandgroefbij Halictus quadricinctus

Foto: Dick Belgers

Indeling

Halictinae [subfamilie]
Halictus [genus] (13/10)

Eén generatie. Solitaire, mogelijk subsociale soort, omdat sommige vrouwtjes de broedcellen met jonge larven open houden. Gepaarde vrouwtjes verschijnen na overwintering in het voorjaar en ieder vrouwtje start dan met de bouw van een nest. In de zomer vliegen de nakomelingen uit. De moederbij leeft soms enige tijd samen met haar eigen kroost. Na de paring van de exemplaren van de nieuwe generatie overwinteren alleen de geïnsemineerde vrouwtjes, meestal op de bodem van oude nesten waarin ze geboren zijn. Nestelt meestal in een holte in leemachtige grond. Broeder Arnoud (1949) meldt een nest in de wand van een holle weg. De broedcellen worden gebouwd in de vorm van een primitieve raat met vier, vijf tot 20 of meer broedcellen van leem, meestal op een diepte van 5-15 cm, bij elkaar liggend aan één kant van de hoofdgang. Meer details over de unieke nestbouw zijn te vinden in Peeters & Van Noordwijk (2006). Polylectisch, met voorkeur voor composieten met grote bloemen zoals centaurie, distel, vederdistel en wegdistel. In Nederland alleen bekend van centaurie, distel, gele kornoelje, knikkende distel, muizenoor en paardenbloem. Grote exemplaren van Sphecodes gibbus zijn bekend als broedparasiet (Blüthgen 1934, Westrich 1989b). Ook wordt geregeld S. albilabris als broedparasiet geopperd (bijvoorbeeld Alfken 1913, Celary 1991, Verhoeff 1943). Volgens Blüthgen (1961) is dit laatste echter zeer onwaarschijnlijk. De blaaskopvlieg Zodion cinereum is bekend als parasiet van de volwassen bijen (van Veen 1984, Blüthgen 1934).

 

Bron

Auteur(s)

Peeters, Th.M.J.

Publicatie