Overslaan en naar de inhoud gaan

Tuinbladsnijder Megachile centuncularis

Foto: Louis Westgeest

Indeling

Megachilinae [subfamilie]
Megachile [genus] (18/15)

In Nederland één generatie. Mannetjes verschijnen eerder dan vrouwtjes. In het Duitse Baden-Württemberg is sprake van een gedeeltelijke tweede generatie (Westrich 1989b) en in Oekraïne van twee generaties, de eerste van eind mei tot en met juli en de tweede van juli tot en met begin september (Romasenko 1983b). In een laboratorium in Oekraïne bij een temperatuur van 22°C duurde de prepopfase 7-13 dagen en het popstadium acht dagen (Romansenko 1983b). Waarschijnlijk overwintert het imago in dat land in de cocon. De cocon is ovaal, met een afgeplatte top, bruin, perkamentachtig en bedekt met grijze uitwerpselen (Banaszak & Romasenko 1998). In onze streken is de prepop het overwinteringsstadium. Raw (1988) schat de tijd dat de mannetjes actief zijn op gemiddeld drie weken; voor de vrouwtjes is dat zeven weken. Nestelt solitair, mogelijk soms in aggregaties. Het lineaire nest wordt gemaakt in allerlei holten, in dode stengels en takken, in de grond en in kunstnesten. In kunstnesten heeft ze een voorkeur voor gangen met een diameter van 6 mm (Holm & Skou1972). Benno (1952b) zag vrouwtjes een nestgang uitgraven tussen stenen van een plaveisel. Het broedcelmateriaal bestaat uit zowel boomblad — bij voorkeur jong — als blad van kruiden. Een Engels vrouwtje had een duidelijke voorkeur voor rozenblad, tot verdriet van de tuinier (Baldock 2008). De ruimte tussen de laatste cel en de sluitprop wordt opgevuld met stukjes blad. De prop zelf bestaat uit een aantal ronde stukjes aan elkaar gekit blad. Per nest maakt het vrouwtje twee tot 15 cellen met een diameter van 5-6 mm en een lengte van 12-13 mm (Banaszak & Romasenko 1998, Raw 1988). Uit de achterste cellen komen vrouwtjes, uit de voorste mannetjes. Het vrouwtje is actief in de periode 8.00-19.00 u. Per dag produceert ze één cel met proviand en ei (Raw 1988). Ze herkent haar nest aan de geur ervan (Raw 1992). Polylectisch, op uiteenlopende plantenfamilies, zowel op inheemse als gekweekte soorten. 

De knotswesp Sapyga quinquepunctata is zeker een broedparasiet. Hetzelfde geldt voor Coelioxys elongata en C. inermis en zeer waarschijnlijk voor C. mandibularis (Romasenko 1983b). De bronswespen Melittobia acasta, Melittobia chalybii, Monodontomerus laticornis en Monodontomerus montivagus, zijn parasitoïden van de bijenlarve (Balaszak & Romasenko 1998, Doroshina 1989, 1990, Zerova & Stolbov 1986). Hiervan is alleen M. acasta uit Nederland bekend.

 

Bron

Auteur(s)

Nieuwenhuijsen, H.

Publicatie