Eén generatie. Mannetjes verschijnen eerder dan vrouwtjes. Nestelt solitair. Het vrouwtje graaft een nest in zandgrond, bijvoorbeeld in zandpaden of onder stenen (Amiet et al. 2004), of kiest een bestaande holte voor haar nest. Het gegraven lineaire nest loopt parallel aan het oppervlak op 2,5-5 cm diepte en bevat twee tot vijf cellen. De broedcelbekleding bestaat uit berken-, eiken- of rozenblad of berkenbast. De broedcel heeft een diameter van 6-8 mm en een lengte van 11-15 mm. Na de laatste aangelegde cel vult het vrouwtje de rest van de gang op met klei, zand of stukjes blad en bast (Banaszak & Romasenko 1998, Romasenko 1989). Polylectisch op klokjesachtigen, vlinderbloemen en in Nederland heiachtigen, vooral gewone dophei (Benno 1952b; databestand EIS-Nederland). Haeseler (1980) meldt nectarroof bij dophei door zowel mannetjes als vrouwtjes.
Waarschijnlijk is Coelioxys conica een broedparasiet: deze soort is op dezelfde tijd en plaats waargenomen als M. analis (Van de Nieuwegiessen 1997).
Bron
Auteur(s)
Nieuwenhuijsen, H.
Publicatie
- Peeters, T.M.J., H. Nieuwenhuijsen, J. Smit, F. van der Meer, I.P. Raemakers, W.R.B. Heitmans, K. van Achterberg, M. Kwak, A.J. Loonstra, J. de Rond, M. Roos & M. Reemer 2012. De Nederlandse bijen (Hymenoptera: Apidae s.l.). Natuur van Nederland Naturalis Biodiversity Center & EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongwervelden, Leiden. [link]