De Nederlandse exemplaren komen bijna allemaal uit kruidenrijke graslanden. Vliegtijd van half mei tot eind augustus. Nesten worden aangelegd in oude nesten van wespen (bijvoorbeeld van de schoorsteenwesp Odynerus spinipes) en bijen in leemwanden, oud hout of rieten daken. De soort is gekweekt uit weilandpaaltjes en oude stammetjes uit meidoornhagen (pers. med. Lefeber). Prooidieren zijn de rupsen van microlepidoptera (Nepticuludae & Gracillariidae) (Crevecoeur 1948, Van Lith 1964). Als parasieten treden de goudwesp Chrysis angustula (Chrysididae) en de sluipwesp Melittobia acasta op (Blüthgen 1961, Van Lith 1964).
Bron
Auteur(s)
Lefeber, V., Peeters, Th.M.J., Smit, J.T.
Publicatie
- Peeters, T.M.J., C. van Achterberg, W.R.B. Heitmans, W.F. Klein, V. Lefeber, A.J. van Loon, A.A. Mabelis, H. Nieuwenhuijsen, M. Reemer, J. de Rond, J. Smit, H.H.W. Velthuis 2004. De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata). Nederlandse Fauna 6: 1-507. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, European Invertebrate Survey - Nederland.