Wordtvoornamelijk gevonden in gebieden met een goed ontwikkelde kruidenvegetatie en heide. Vliegtijd van begin mei tot eind september. Het nest wordt gebouwd in vraatgangen in dood hout, vaak van populieren of elzen. Vroeger werden de nesten vaak gevonden in telefoonpalen. Volgens Wilcke (1952) nestelt de soort ook in de grond en in rieten daken. Als prooi worden larven van snuitkevers (Curculionoidea) en bladhaantjes aangevoerd (Blüthgen 1961, Schmidt & Schmid-Egger 1991). Tölke (1996) vermeldt bladwesplarven (Tenthredinidae) als prooi. De goudwespen Chrysis ignita s.l., C. iris en C. fulgida (Chrysididae) treden als parasieten op (Blüthgen 1961). Wilcke (1952) noemt ook de goudwesp Pseudomalus violaceus, maar dat lijkt twijfelachtig.
Bron
Auteur(s)
Lefeber, V., Peeters, Th.M.J., Smit, J.T.
Publicatie
- Peeters, T.M.J., C. van Achterberg, W.R.B. Heitmans, W.F. Klein, V. Lefeber, A.J. van Loon, A.A. Mabelis, H. Nieuwenhuijsen, M. Reemer, J. de Rond, J. Smit, H.H.W. Velthuis 2004. De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata). Nederlandse Fauna 6: 1-507. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, European Invertebrate Survey - Nederland.