Overslaan en naar de inhoud gaan

Gewone roodpootspinnendoder Episyron rufipes

Foto: Martien van den Heuvel

Indeling

Pompilidae [familie]
Episyron [genus] (2/2)
rufipes [soort]

Een liefhebber van droge, warme biotopen maar heeft niet zo’n grote warmtebehoefte als E. albonotatum. Prefereert in Nederland kale gronden: groeven, kust- en rivierduinen en zandverstuivingen. Vliegt van mei tot en met september in twee generaties.

Het vrouwtje jaagt op webspinnen. In tegenstelling tot de meeste spinnendoders doet zij dat vliegend. Daarna maakt ze een nest. Waarschijnlijk hangt ze de prooi ergens verborgen in de vegetatie, net als Caliadurgus fasciatellus (Finch 1995). Er is een waarneming van een prooi in een naaldboom, anderhalve meter boven de grond (Adlerz 1903b). Na enkele oriëntatievluchten om de plaats van de prooi te onthouden (Richards & Hamm 1939) begint ze een nest te graven in open zand. Tijdens het graven keert ze regelmatig terug naar de prooi. Als het nest klaar is, vliegt of sleept ze, afhankelijk van de prooigrootte, de prooi naar het nest. De gang kan 14 à 15 cm lang zijn en de diepte onder het grondoppervlak kan variëren van 5,5 tot 7 cm. Het ei wordt op de rugzijde van het achterlijf van de spin gelegd. De soort nestelt vaak in kolonies, die elk jaar op dezelfde plek te vinden zijn (Oehlke & Wolf 1987). Op deze plaatsen vinden vaak ‘gevechten’ tussen vrouwtjes om een prooi plaats.

E. rufipes vangt vooral spinnen uit de familie Araneidae. Soms worden ook prooien uit de families Lycosidae en Tetra­gnatidae gevangen (Koomen & Peeters 1993 b). Deze spinnendoder wordt vaak aangetroffen op vuilboom, duizendblad, schermbloemen en distels (Cirsium). De soort wordt ge­parasiteerd door de kleptoparasitaire spinnendoders Evagetes crassicornis, E. pectinipes en E. proximus. Larven worden geparasiteerd door vliegen van het genus Metopia (Sarco­phagidae) (Oehlke & Wolf 1987, Schmid-Egger & Wolf 1992).

 

Bron

Auteur(s)

Lefeber, V., Nieuwenhuijsen, H.

Publicatie