Overslaan en naar de inhoud gaan

Noordse zaagpootspinnendoder Priocnemis fennica

Foto: Dick Belgers

Indeling

Pompilidae [familie]
Priocnemis [genus] (16/16)
fennica [soort]

Bewoont in Nederland een breed scala aan biotoopen: heide­velden, graslanden, plaatsen met riet, groeven en tuinen. Vliegtijd van half mei tot eind september, één generatie per jaar.

Het vrouwtje zoekt tussen dode bladeren, onder stenen en dood hout naar grondbewonende spinnen. Ze steekt de prooi in de buurt van de gifkaken. De afstand van de vangst­plek tot het nest bedraagt acht tot tien meter. Vaak is het nest in harde grond in een wormgang. De doorsnede van de ingang is 5-6 mm. De gang gaat recht naar beneden en begint dan te kronkelen. Op een diepte van 50 mm ligt de eerste cel, aan een gangetje van 7-8 mm. Drie andere cellen volgen, elk met een tussenruimte van 20 mm. In alle cellen ligt een spin op de buik met de kop naar de uitgang. Het ei van 1 mm ligt midden op het voorste deel van het achterlijf (Gros 1994). In Nederland is Clubiona terrestris (Clubionidae) als prooi gevonden (Koomen & Peeters 1993a). Uit het buitenland zijn daarnaast Pardosa pullata (Lycosidae) en Salticidae als prooi gemeld (Day 1988, Richards & Hamm 1939). Een enkele keer wordt een trechterspin (Agelenidae) gevangen.

Bron

Auteur(s)

Lefeber, V., Nieuwenhuijsen, H.

Publicatie