Droogteminnende soort (Schmid-Egger & Wolf 1992). In Nederland op kale zandgronden, zoals duinen en zandverstuivingen, maar ook op droog grasland en heide. In het buitenland gemeld uit droog, licht dennenbos (Oehlke & Wolf 1987). Bezoekt bloemen van wolfsmelk en schermbloemen (Oehlke & Wolf 1987). Vliegt in twee generaties van begin mei tot begin oktober. Eerst vangt het vrouwtje een prooi, daarna graaft ze een ca. 5 cm diep nest (Oehlke & Wolf 1987, Richards & Hamm 1939). Bij het sluiten van het nest brengt ze het achterlijf onder het borststuk om met de rugzijde ervan de grond aan te stampen (Olberg 1959). Dieren van de tweede generatie maken gebruik van oude nesten. Soms vormt de soort kolonies. De soort vangt prooien uit de spinnenfamilies Clubionidae, Gnaphosidae, Lycosidae en Salticidae (Koomen & Peeters 1993b). In Nederland is Alopecosa fabrilis (Lycosidae) als prooi vastgesteld (Koomen & Peeters 1993a). Als broedparasieten worden de spinnendoders Ceropales maculata, Evagetes crassicornis, E. pectinipes,E. proximus en E. sahlbergi genoemd (Day 1988, Oehlke & Wolf 1987, Schmid-Egger & Wolf 1992).
Bron
Auteur(s)
Lefeber, V., Nieuwenhuijsen, H.
Publicatie
- Peeters, T.M.J., C. van Achterberg, W.R.B. Heitmans, W.F. Klein, V. Lefeber, A.J. van Loon, A.A. Mabelis, H. Nieuwenhuijsen, M. Reemer, J. de Rond, J. Smit, H.H.W. Velthuis 2004. De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata). Nederlandse Fauna 6: 1-507. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, European Invertebrate Survey - Nederland.