Overslaan en naar de inhoud gaan

Amazonemier Polyergus rufescens

Indeling

Formicinae [subfamilie]
Polyergus [genus] (1/1)
rufescens [soort]

Komt vooral voor op droge zandgrond, zoals heideterreinen en duinen. Nestelt op warme beschutte plaatsen in de grond, vaak onder stenen. Per nest doorgaans één koningin (zie echter hieronder bij de z.g. ‘ergatogynen’), tot enige honderden werksters en een grote hoeveelheid slaven. Nestbouw, verzorging en voedselvoorziening van het broed wordt overgelaten aan slaven, werksters van het genus Formica subgenus Serviformica. Meestal is dit F. fusca, soms F. rufibarbis of F. cunicularia. Er kunnen meerdere slaafsoorten in het zelfde nest aanwezig zijn. De amazonemier is aangewezen op deze levenswijze: de sikkelvormige dolkkaken van de werksters zijn ongeschikt om te graven, eieren en larven te verplaatsen of te foerageren. Alle taken worden door de slaven uitgevoerd en zij zijn doorgaans de enigen die het nest in- en uitgaan. De meeste tijd is er aan de oppervlakte van het nest dan ook niet te zien dat er een Polyergus-volk in huist.

Verscheidene keren per jaar, laat in de middag op warme zonnige dagen, komen de Polyergus-werksters massaal naar buiten. Ze vormen dan een lange kolonne en gaan op strooptocht om een naburig nest van een slaafsoort te plunderen, teneinde het arbeidspotentieel in hun eigen nest aan te vullen. Ze roven vooral de werksterpoppen van de slaafsoort. Eventuele tegenstanders kunnen met de dolkkaken worden gedood, maar meestal verzetten de werksters van de slaafsoort zich maar kort en proberen ze nog wat poppen buiten het nest in veiligheid te brengen (Polyergus-werksters pakken broed alleen in het nest en niet dat wat ze buiten het nest tegenkomen). Beladen met de poppen (slechts zelden worden volwassen werksters meegenomen) keren de Polyergus-werksters terug en al na enkele uren is er niets meer dat aan de strooptocht herinnert. In het nest wordt de buit overgenomen en verzorgd door de aanwezige slaven en na het uitkomen van de poppen is er weer een verse generatie slaven beschikbaar.

Nieuwe nesten kunnen op vijf verschillende manieren worden gesticht (Raignier 1929). Er kan een gewone bruidsvlucht plaatsvinden en de bevruchte koningin kan zich over enige afstand verplaatsen alvorens een poging tot neststichting te doen. Er komen in Polyergus-nesten ook veelvuldig ‘ergatogynen’ voor: vleugelloze koninginnen die op werksters lijken. Deze worden in of op het nest bevrucht door een nesteigen mannetje (adelphogamie). De op deze wijze bevruchte koninginnen kunnen weer worden opgenomen, of verlaten het nest, alleen of samen met enkele slaafwerksters; in dit laatste geval moet alleen nog een geschikte plek voor een nest gevonden worden. Bij de neststichting door individuele bevruchte koninginnen (hetzij na bruidsvlucht of na adelphogamie) moet de koningin geadopteerd worden door werksters van een slaafsoort. Deze adoptie kan spontaan of gewelddadig verlopen. Bij een spontane adoptie gebeurt dat door vereenzaamde werksters. Deze kunnen afkomstig zijn uit een gewoon nest van de slaafsoort, of uit een andere gemengde Polyergus-slaafsoortkolonie (stichting door secundaire splitsing). Samen met deze werksters zoeken ze dan een nieuwe nestplaats. Bij een gewelddadige adoptie dringt de Polyergus-koningin het nest van een slaafsoort binnen, doodt de koningin en zorgt er op een of andere manier voor dat de werksters haar accepteren. Ten slotte kan een bevruchte koningin het nest van een slaafsoort binnendringen, de bewoners verjagen, zich ontfermen over de aanwezige poppen en wachten tot hieruit slaafwerksters komen (Beck 1961, Bijl 1962, Czechowski 1975a, b, 1977, Dobrzanska & Dobrzanski 1989, Dobrzanski & Dobrzanska 1978, Ewers 1934, Heimans 1940, Hölldobler & Wilson 1990, Le Moli et al. 1994, Raignier 1928, 1929, Schmitz 1916, Stärcke 1949, Topoff 1994, Verhagen, 1932, 1933, Wilson 1989, Zaaijer 1967). 

Bron

Auteur(s)

Loon, A.J. van

Publicatie