Overslaan en naar de inhoud gaan

Behaarde bosmier Formica rufa

Foto: Dick Belgers

Indeling

Formicinae [subfamilie]
Formica [genus] (13/12)
rufa [soort]

Al in het vroege voorjaar neemt de activiteit van de werksters weer toe, en op zonnige dagen in februari-april kan men bosmierwerksters zien ‘zonnen’: in dichte clusters laten ze zich op de buitenkant van de nestkoepel door de zon opwarmen, waarna ze de warmte meenemen in het nest. Hierdoor kan de temperatuur in het nest al vroeg in het jaar behoorlijk oplopen, waardoor de ontwikkeling van larven, eieren en poppen snel kan verlopen. Hierdoor kunnen bosmieren al vroeg in het jaar (vanaf eind april) geslachtsdieren (mannetjes en koninginnen) produceren (Van Loon 2004). De geslachtsdieren van mieren paren tijdens een bruidsvlucht, waarna de bevruchte koninginnen wegvliegen en min of meer ter plekke, in de buurt of nog verder weg neerdalen en een nieuw nest kunnen gaan stichten. F. rufa is een ‘temporaire sociaalparasiet’. Voor het stichten van een geheel nieuw nest moet een bevruchte koningin zich laten adopteren in het nest van een Formica-soort van het subgenus Serviformica. De koningin van dat nest wordt gedood door de indringster of door haar eigen werksters verstoten of gedood. De werksters gaan het broed van hun ‘nieuwe’ koningin verzorgen. Langzamerhand sterven de Serviformica-werksters uit en nemen de werksters van F. rufa het nest over en ontstaat een puur F. rufa-nest. In Nederland komen verschillende Serviformica-soorten voor waarvan er enkele algemeen zijn. Formica rufa is meestal monogyn (één  moederkoningin), maar er zijn polygyne kolonies met meerdere nestbulten bekend die door nestafsplitsing ontstaan. Echter, in de meeste gevallen zal dispersie dus plaatsvinden middels wegvliegende bevruchte koninginnen na een bruidsvlucht (Mabelis 1986 1994) (vergelijk F. polyctena).

Bron

Auteur(s)

Loon, A.J. van

Publicatie