Overslaan en naar de inhoud gaan

Atlantische dwergschubmier Plagiolepis schmitzii

Foto: Bruce Schoelitsz

Indeling

Formicinae [subfamilie]
Plagiolepis [genus] (4/3)
schmitzii [soort]

De Atlantische dwergschubmier is een kleine, bruine soort, met afmetingen van 1,6 tot maximaal 2,6 mm. Alleen met een binoculairmicroscoop zijn ze te determineren, waarbij ervaring met het op naam brengen van mieren nodig is. Schubmieren (onderfamilie Formicinae) hebben tussen het achterlijf en borststuk één hoge knoop, maar deze is juist weer bij dwergschubmieren slecht te zien. De antennes van dwergschubmieren Plagiolepis zijn elf-ledig (in tegenstelling tot andere schubmieren, waar dit twaalfledig is), het midden van het oog staat in de onderste kophelft (bij andere schubmieren in de bovenste helft) en op het achterlijf staan alleen lange haren op de achterrand van elk segment. Bij Plagiolepis schmitzii zijn het derde en vierde antennelid samen even lang als het vijfde. Met de determinatiegids ‘Mieren van de benelux’ (Boer 2015) is de soort op naam te brengen.

Naast deze microscopische kenmerken, is er ook een aantal veldkenmerken die aangeven dat het goed zou zijn om exemplaren te laten determineren om zo te bepalen of het gaat om deze invasieve exoot. Qua kleur lijken ze op de gewone wegmier Lasius niger, maar ze zijn twee keer zo klein. De Atlantische dwergschubmier komt (tot nu toe) alleen voor in stedelijk gebied. De werksters zijn vaak te zien terwijl ze in colonne achter elkaar aan lopen naar voedselbronnen of andere nestdelen. Atlantische dwergschubmieren maken geen echte nesten maar gebruiken elke beschikbare ruimte; zoals onder stenen, in of onder bloempotten, in gaatjes in muren, etc. Daar leven ze in concentraties van enkele honderden tot duizend werksters, één of een aantal koninginnen en, in het seizoen, aangevuld met eitjes en larven.

Bron

Auteur(s)

Boer, P., Noordijk, J.