Nederlandse exemplaren zijn voor zover bekend in vochtige park- en broekbossen met een open structuur gevonden. Vliegt van half juli tot eind augustus. Over gastheren is nog niet veel te zeggen. Uit de bouw van de tangen en de reusachtige pulvillen zou men kunnen afleiden dat grotere Macropsinae in aanmerking komen. Het enige Nederlandse vrouwtje werd half juli 1990 met een malaiseval gevangen in natuurgebied De Brand te Udenhout (nb) (leg. knnv insectenwerkgroep Tilburg).
De meest talrijke cicade uit hetzelfde vangstmateriaal die qua formaat het meest als gastheer in aanmerking komt is Cicadella viridis, een soort waarvan Guglielmino & Olmi (1997) constateren dat ze immuun lijkt voor de aanvallen van Dryinidae.
Bron
Auteur(s)
Rond, J. de
Publicatie
- Peeters, T.M.J., C. van Achterberg, W.R.B. Heitmans, W.F. Klein, V. Lefeber, A.J. van Loon, A.A. Mabelis, H. Nieuwenhuijsen, M. Reemer, J. de Rond, J. Smit, H.H.W. Velthuis 2004. De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata). Nederlandse Fauna 6: 1-507. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, European Invertebrate Survey - Nederland.