In Nederland aangetroffen op weipalen, bij oude leemwanden van schuren en op rieten matten. Vliegt weinig en is makkelijk met de hand te vangen (Trautmann 1927). Vliegtijd van mei tot en met augustus. Is gekweekt uit nest van plooivleugelwespje Microdynerus nugdunensis (Friese 1926). Ook de verwante, niet-inheemse soort Pseudomicrodynerus parvulus is als gastheer bekend (Enslin 1929, Molitor 1935). Verder aangetroffen in de buurt van nesten van M. exilis (Benno 1949, 1950, Van Lith 1953a, 1960). Lefeber (1971b) kweekte de soort enkele malen uit weipaaltjes, eenmaal samen met beide soorten Microdynerus. De kleine en slanke lichaamsbouw van de gastheren komt overeen met die van C. gracillima. Of ook andere groepen als gastheer in aanmerking komen, zoals Haeseler (1979) en Falk (1991) beweren, moet nog aangetoond worden. De cocon wordt beschreven door Enslin (1929).
Bron
Auteur(s)
Lefeber, V., Rond, J. de, Peeters, Th.M.J.
Publicatie
- Peeters, T.M.J., C. van Achterberg, W.R.B. Heitmans, W.F. Klein, V. Lefeber, A.J. van Loon, A.A. Mabelis, H. Nieuwenhuijsen, M. Reemer, J. de Rond, J. Smit, H.H.W. Velthuis 2004. De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata). Nederlandse Fauna 6: 1-507. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, European Invertebrate Survey - Nederland.