Kleine, smalle goudwesp met metaalkleurig gouden of rood achterlijf; kop en borststuk donkerblauw met groene en goudgroene tinten. Tanden aan eind van zijkanten van borststuk concaaf of parallel en iets groter dan bij de verwante C. leptomandibularis. Van opzij gezien zijn kaken aan de top smal, naar basis toe langzaam breder wordend. Legbuis vrouwtje smal. Lengte mannetje en vrouwtje 6-10 mm.
Niehuis (2000) noemt in zijn revisie twee ondersoorten, C. a. angustula en C. a. alpina; uit Nederland is alleen de eerste bekend. Slechts een klein deel van het Nederlandse collectiemateriaal is bewerkt volgens de inzichten van Niehuis. De naam C. brevidens in oude literatuur kan betrekking hebben op zowel C. angustula als C. leptomandibularis.
Bron
Auteur(s)
Lefeber, V., Rond, J. de, Peeters, Th.M.J.
Publicatie
- Peeters, T.M.J., C. van Achterberg, W.R.B. Heitmans, W.F. Klein, V. Lefeber, A.J. van Loon, A.A. Mabelis, H. Nieuwenhuijsen, M. Reemer, J. de Rond, J. Smit, H.H.W. Velthuis 2004. De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata). Nederlandse Fauna 6: 1-507. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, European Invertebrate Survey - Nederland.