Overslaan en naar de inhoud gaan

Passaloecus eremita

Indeling

Crabronidae [familie]
Passaloecus [genus] (10/10)
eremita [soort]

Warmteminnende soort, mijdt gebieden met veel neerslag. Voorkeur voor lichte eiken- en dennenbossen en warme windvrije bosranden, daarnaast parken en tuinen met dennen, ook in stedelijk gebied. Vliegtijd van half mei tot eind september. Nestelt veelal in dezelfde locaties als P. corniger, ook nestgedrag sterk overeenkomstig, maar met enkele kenmerkende verschillen. Nesten in (vermolmd) hout, vaak gebruik makend van verlaten insectengangen. De gangen kunnen vertakt zijn, maar de cellen liggen wel in lijn aan het eind van de vertakkingen. Een lege cel aan het begin dient wellicht om parasieten de toegang te bemoeilijken. Een ring van harsdruppels rond de met een harsprop afgesloten ingang beschermt mogelijk ook tegen indringers. Eerder gebruikte stengels, ook door andere soorten graafwespen, worden vaak herbezet. In Denemarken massaal nestelend aangetroffen in rieten daken. In de rietstengels worden vier tot vijf cellen gemaakt, gescheiden door dennenhars. In Nederland gekweekt uit meidoorntakken. Nestelt ook in kunstmatige nestblokken met 3 mm diameter. Als parasieten zijn bekend de goudwespen Trichrysis cyanea, Omalus aeneus, Pseudomalus auratus, de sluipwespen Perithous mediator en Poemenia notata (Ichneumonidae) en de spektor Megatoma undata (Dermestidae). 

 

Bron

Auteur(s)

Lefeber, V., Klein, W.F.

Publicatie