Heeft voorkeur voor warme zandgebieden, ook in stedelijk gebied. Vliegtijd van eind mei tot eind september. Nest gegraven in stevige grond, ongeveer 25 cm lang, soms in kolonies. Elk van de ongeveer tien cellen wordt volgestopt met kleine snuitkevers, onder meer van de genera Apion, Sitona, Micrelus, Tychius en Strophosomus (Curculionidae). Soms worden ook bladhaantjes (Chrysomelidae) aangesleept. Eén cel kan tot 82 kevers bevatten, maar gewoonlijk ongeveer 50. Als mogelijke parasieten zijn de goudwespen Hedychrum gerstaeckeri en H. nobile var. niemelai bekend (Niehuis 1995, Saure 1998).
Bron
Auteur(s)
Lefeber, V., Klein, W.F.
Publicatie
- Peeters, T.M.J., C. van Achterberg, W.R.B. Heitmans, W.F. Klein, V. Lefeber, A.J. van Loon, A.A. Mabelis, H. Nieuwenhuijsen, M. Reemer, J. de Rond, J. Smit, H.H.W. Velthuis 2004. De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata). Nederlandse Fauna 6: 1-507. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, European Invertebrate Survey - Nederland.