Overslaan en naar de inhoud gaan

Kleine weerschijnvlinder Apatura ilia

Foto: John Morreau

Indeling

Apaturinae [subfamilie]
Apatura [genus] (2/1)
ilia [soort]

Levenscyclus en gedrag

De waardplanten van de kleine weerschijnvlinder zijn verschillende soorten wilgen, zoals schietwilg Salix alba en boswilg S. caprea, alsook populieren, vooral ratelpopulier Populus tremula. De eitjes worden op de bladeren afgezet. De rupsen komen omstreeks september uit en overwinteren op uiteenlopende plaatsen in een hibernaculum nabij de stam, een knop of op een blad dat zij stevig vast hebben gesponnen. Voor de overwintering verkleuren de rupsen van groen naar (licht)bruin. De pop hangt aan een blad. (Bink 1992).

De vlinders leven voornamelijk hoog in de bomen, maar zijn eenvoudiger te vinden dan die van de grote weerschijnvlinder. Zij komen eerder naar beneden om te drinken van rottend materiaal, mest, overrijpe vruchten of vocht van de grond. Vooral de mannetjes kunnen met behulp van een oude, stinkende kaas naar beneden worden gelokt. In Nederland (en de Ardennen) wordt relatief vaak de oranje vorm clytie gezien. De dichtheid op de vliegplaatsen varieert tussen de 0,25 en de 4 individuen per ha. (Bink 1992, Akkermans et al. 2001).

Vliegtijd en overwintering

De kleine weerschijnvlinder vliegt in Noordwest-Europa in één generatie tussen midden juni en midden augustus. De Nederlandse waarnemingen waarvan de precieze datum bekend is (dat zijn er 18) zijn vrijwel allemaal uit juli. De uiterste data waarop een vlinder is gezien, zijn 28 juni en 31 juli. Daarnaast zijn er ook nog drie waarnemingen uit augus-tus, zonder precieze datum. In Zuid-Europa vliegt de soort in twee generaties. Hij overwintert als halfvolgroeide rups in een hibernaculum. (Prick 1994).

Bron

Auteur(s)

Wynhoff, I., Swaay, C. van, Bosveld, M., Groenendijk, D., Bos, F.

Publicatie