Overslaan en naar de inhoud gaan

Argusvlinder Lasiommata megera

Foto: Rob Smeenk

Indeling

Satyrinae [subfamilie]
Lasiommata [genus] (2/1)
megera [soort]

Levenscyclus en gedrag

De waardplanten van de argusvlinder zijn een aantal overblijvende grassen zoals kropaar, ruwe smele, rood zwenkgras, kweek en beemdgrassen. Bij het zoeken naar een geschikte plaats om de eitjes af te zetten, vliegt het vrouwtje met een typische vlucht waarbij ze snel met de vleugels slaat maar langzaam vooruitkomt. Het vrouwtje heeft als afzetplaats voor de eitjes een voorkeur voor planten die groeien op beschutte warme plaatsen. Voorbeelden daarvan zijn kuiltjes die door konijnen zijn gegraven of diepe sporen van vee. Ook kiest het vrouwtje doorgaans polletjes die op schaars begroeide plaatsen staan, bijvoorbeeld open plaatsen langs greppels of paden. Het vrouwtje zet de eitjes afzonderlijk af op de stengels of toppen van de bladeren. Ook vrijliggende wortels van grassen, bijvoorbeeld langs een slootkant, worden gebruikt. Jonge rupsen voeden zich voornamelijk 's nachts, maar oudere eten ook overdag. De argusvlinder overwintert als halfvolgroeide rups, vlak bij de bodem tussen verdorde planten, stenen of struiken. Op zachte winterdagen komen de rupsen tevoorschijn en eten dan verder; zij gaan dus niet in winterrust. De pop hangt meestal aan de onderkant van een blad van de waardplant. (Tax 1989, Reinderink 1993, Altenburg et al. 1998, Maes & Van Dyck 1999).

De eerste vlinders verschijnen in mei. De dichtheid op de vliegplaatsen is hoog, zo'n 12 tot 46 vlinders per ha. Zij voeden zich met nectar van verschillende planten, in het voor-jaar bijvoorbeeld braam en rode klaver, 's zomers akker-distel of vlinderstruik.

Mannetjes hebben twee manieren om een partner te vinden. Als ze een territorium bezetten, zitten ze op een vast punt, vaak een open zonnige plek op bijvoorbeeld een onverhard pad, en wachten daar op langsvliegende vrouwtjes. Andere bewegende objecten worden fel aangevallen en even-tueel uit dit territorium verjaagd met een dwarrelend gevecht. De tweede manier is patrouilleren, waarbij het mannetje laag boven de grond een vaste route van ongeveer vijf-tig meter vliegt. De strategie hangt veelal af van de weersomstandigheden: bij een lage temperatuur, weinig zon en veel wind zijn mannetjes gemiddeld meer territoriaal, terwijl ze bij mooi weer vaker patrouilleren. Vrouwtjes die nog niet hebben gepaard, gaan op zoek naar mannetjes. Bevruchte vrouwtjes hebben deze neiging niet. (Dennis 1982, Karlsson & Wiklund 1984, Dennis & Bramley 1985, Wickman 1988, Van Swaay 2003).

Vliegtijd en overwintering

De argusvlinder vliegt in twee, soms drie generaties. De eerste generatie vliegt tussen 11 mei en 15 juni. De tweede vliegt tussen 26 juli en 25 augustus. De derde generatie is partieel en vliegt tussen 16 september en 10 oktober. Uiterste data waarop een vlinder is gevonden, zijn 23 maart en 10 november. De soort overwintert als halfvolgroeide rups.

Bron

Auteur(s)

Swaay, C. van, Wynhoff, I., Groenendijk, D., Bosveld, M., Bos, F.

Publicatie