De rotsvlinder komt in een groot deel van Europa voor, behalve in Groot-Brittannië, delen van Noordwest-Europa en Noord-Scandinavië. De dichtstbijzijnde populaties vliegen in de Ardennen en de Eifel.
De waardplanten zijn diverse grassen. De soort leeft in graslanden op steenachtige hellingen. Hij vliegt in één generatie tussen eind juni en eind juli, in Zuid-Europa vliegt hij in twee generaties over een langere periode tussen eind april en september. Hij overwintert als halfvolgroeide rups. De soort is vrij honkvast. (Bink 1992).
De rotsvlinder is een dwaalgast die in totaal zeven maal is waargenomen. De laatste waarneming dateert van 1933 van een onbekende vindplaats. De overige waarnemingen zijn: Breda (nb, zonder datum, mannetje, vrouwtje), Rijsbergen (nb, 29 juli 1866, mannetje, vrouwtje (in de literatuur vermeld Heylaerts (1870) 'enige exemplaren'), Breda (nb, 2 juli 1870), Vaals (li, 2 juli 1870), Nijmegen (ge, 1890-1900, mannetje) en Ginneken (nb, juni 1899).
Bron
Auteur(s)
Wynhoff, I., Swaay, C. van, Groenendijk, D., Bosveld, M., Bos, F.
Publicatie
- Bos, F., M. Bosveld, D. Groenendijk, C. van Swaay & I. Wynhoff 2006. De dagvlinders van Nederland, verspreiding en bescherming. Nederlandse Fauna 7. De Vlinderstichting, Wageningen en Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, European Invertebrate Survey, Nederland.