Overslaan en naar de inhoud gaan

Boomblauwtje Celastrina argiolus

Foto: Bert de Ruiter

Indeling

Polyommatinae [subfamilie]
Celastrina [genus] (1/1)
argiolus [soort]

Levenscyclus en gedrag

Het boomblauwtje heeft verschillende waardplanten zoals sporkehout, wegedoorn, klimop, grote kattenstaart, struikhei, hulst en vlinderstruik. De eitjes worden afgezet bij de bloemknoppen of de jonge vruchten. Hierdoor verschilt de keuze van de waardplant tussen de verschillende generaties: in het voorjaar worden de eitjes vooral afgezet op sporkehout en hulst, in de zomer met name op klimop, vlinderstruik, struikhei en grote kattenstaart. Ook worden wel eens andere planten gebruikt, soms zelfs ongeschikte soorten. De rupsen sterven op sneeuwbes, en op blauwe regen kunnen ze niet volgroeien omdat de bloemen te snel afvallen en dus geen vruchten vormen.

Vrouwtjes die eitjes afzetten fladderen langzaam rondom de waardplanten. Meestal worden de eitjes afgezet op markante planten die op warme en zonnige plaatsen groeien, bijvoorbeeld in een bosrand. Meestal zet het vrouwtje de eitjes een voor een af op een van de bovenste takken. Het komt geregeld voor dat ze meerdere eitjes op dezelfde struik afzet. De jonge rupsen maken een klein rond gaatje in de bloemknop of vrucht en voeden zich met de inhoud. Van enkele planten kan de rups in het laatste stadium ook de bladeren eten, zoals van sporkehout. De rups wordt tamelijk vaak bezocht door allerlei mierensoorten, zoals kleine schubmieren Lasius spp., grote schubmieren Formica spp. en steekmieren Myrmica spp. Deze mieren likken een zoete stof op die de rups uitscheidt en beschermen hem tegen belagers. Kort voor de verpopping verlaat de rups de waard-plant en loopt, soms nog twee dagen, over de bodem voordat hij zich inspint om zich te verpoppen. De pop bevindt zich meestal tussen de bladeren in de strooisellaag of in schorsspleten. De soort overwintert als pop. (Frohawk 1934, Thomas & Lewington 1991, Bink 1992, Elfferich 1993, Maes & Van Dyck 1999).

Al in april vliegen de eerste vlinders. De dichtheid op de vliegplaatsen is doorgaans vrij hoog, circa 6 tot 28 individuen per ha. Volwassen vlinders voeden zich met honingdauw, sap van bloedende bomen, maar ook nectar van bloemen van struiken en kruiden. Soms worden ze ook drinkend bij uitwerpselen of plassen gezien. Doorgaans zijn de vlinders hoog in struik- of boomtoppen te vinden. (Frohawk 1934, Maes & Van Dyck 1999, Van Swaay 2003).

Vliegtijd en overwintering

Het boomblauwtje vliegt in twee generaties, de eerste van 11 april tot 25 mei, de tweede van 6 juli tot 20 augustus. De uiterste vliegdata zijn 8 maart en 28 oktober. In sommige jaren vliegt er zelfs een derde generatie van eind augustus tot half oktober. De soort overwintert als pop.

Bron

Auteur(s)

Wynhoff, I., Swaay, C. van, Bosveld, M., Groenendijk, D., Bos, F.

Publicatie