Overslaan en naar de inhoud gaan

Gentiaanblauwtje Phengaris alcon

Foto: Hans van der Meulen

Indeling

Polyommatinae [subfamilie]
Phengaris [genus] (4/4)
alcon [soort]

Levenscyclus en gedrag

De waardplant van het gentiaanblauwtje is in Nederland de klokjesgentiaan. Alleen de verdwenen populatie van de duinen gebruikte de kruisbladgentiaan als waardplant. Op zoek naar een geschikte plek om eitjes af te zetten, fladdert het vrouwtje laag boven de vegetatie. De eitjes worden afgezet op zowel grote als kleine knoppen. Uit de gegevens van het Landelijk Meetnet Vlinders blijkt dat gemiddeld iets meer dan twee eitjes per knop worden afgezet. Soms zet een vrouwtje twee tot vier eitjes een voor een af op dezelfde plant, maar dit gebeurt waarschijnlijk alleen in geval van legnood, bijvoorbeeld na aanhoudend slecht weer. Soms leggen ook nog andere vrouwtjes eitjes op dezelfde plant. Het maximaal aantal getelde eitjes op één knop is zelfs 81. In het begin van de vliegtijd gebruiken de vrouwtjes de planten die dicht bij de nesten van de waardmier groeien. Later in het seizoen, wanneer de gentianen op deze plaatsen vol met eitjes zitten, worden ook planten die verder van deze nesten groeien gebruikt. De rups eet zich vanuit het eitje direct de bloem in en voedt zich met de zachte delen, zoals het vruchtbeginsel. Het witte, lege hulsje van het eitje blijft nog lange tijd aanwezig en is eenvoudig te zien. Uit al deze eitjes groeien slechts enkele rupsen op tot het vierde stadium. Deze rupsen laten zich na circa tien dagen op de grond vallen en wachten daar tot ze worden gevonden door een bossteekmier Myrmica ruginodis of een moerassteekmier M. scabrinodis. De rupsen laten zich vooral vroeg in de avond vallen, want juist dan zijn de mieren het meest actief. De rups scheidt een stof af die de mier oplikt, waarna hij wordt meegenomen naar het nest; de geur van de rups lijkt chemisch sterk op die van een mierenlarve. Daar wordt hij behandeld als een eigen larve. Wanneer er eenmaal een rups in het nest is opgenomen, blijkt een volgende sneller te worden geaccepteerd. In het mierennest laat de rups zich voeden met voedsel dat door de mieren wordt binnengebracht, later ook met mierenlarven en -poppen (de zogenaamde 'koekoekstrategie'). De rups verpopt zich het volgend voorjaar. In één mierennest zijn maximaal twaalf volwassen rupsen of poppen gevonden. (Lycklama à Nijeholt 1928, 1929, Wilcke 1946, Elfferich 1963, Elmes 1991, Hofland & Broekhans 1992, Talloen 1998, Van Dyck et al. 2000, Als et al. 2001).

In juni of juli komt de vlinder vroeg in de ochtend uit de pop. Als er mieren actief zijn, vallen deze de vlinder agressief aan. De verse vlinder verlaat snel het mierennest en klimt in een takje of grasspriet, uit het zicht van de mieren. Dan pas worden de vleugels opgepompt.

De dichtheid op de vliegplaatsen kan onder optimale omstandigheden vrij hoog zijn, tot 64 individuen per ha, maar meestal worden slechts enkele vlinders waargenomen. Gentiaanblauwtjes voeden zich vooral met nectar van gewone dophei. Mannetjes houden karakteristieke, zigzaggende patrouillevluchten vlak boven de vegetatie. Als het mannetje een vrouwtje vindt, landt hij vlak naast haar. Er wordt nauwelijks gebaltst en de paring duurt ongeveer een uur. Als het vrouwtje niet wil paren, vliegt het mannetje na enkele minuten weer verder. (Elfferich 1963, Tax 1989, Bink 1992, Talloen 1998, Vanreusel et al. 2000).

Vliegtijd en overwintering

Het gentiaanblauwtje vliegt in één generatie tussen 6 juli en 15 augustus. De uiterste data waarop een vlinder is gezien, zijn 3 juni en 20 september. De soort overwintert als halfvolgroeide rups in een mierennest.

Bron

Auteur(s)

Wynhoff, I., Swaay, C. van, Groenendijk, D., Bosveld, M., Bos, F.

Publicatie