Overslaan en naar de inhoud gaan

Zwartsprietdikkopje Thymelicus lineola

Foto: Kees Venneker

Indeling

Hesperiinae [subfamilie]
Thymelicus [genus] (3/3)
lineola [soort]

Levenscyclus en gedrag

De waardplanten van het zwartsprietdikkopje zijn verschillende grassoorten zoals kropaar, kweek, timoteegras en gladde witbol, die groeien op zonnige plaatsen in ruigten langs bosranden en in bermen of op dijken. Bij het afzetten van de eitjes oriënteert het vrouwtje zich op de niet-beschaduwde delen van ruigten. Zodra zij op een geschikte waardplant is geland, loopt ze langs de stengel naar beneden. Vervolgens gaat ze weer langzaam naar boven, waarbij het achterlijf op vijftien tot twintig centimeter hoogte in de bladschede van een dorre stengel wordt gestoken. Daarin worden de eitjes in strengen van vier of vijf afgezet, waar ze ook overwinteren. Ook kan het voorkomen dat eitjes tussen de (verdorde) bloei-wijze wordt gelegd. Als een eitje valt kan het ook in de strooisellaag overwinteren.

In april komt de rups uit en spint meteen een kokertje van een blad. Vanuit dit kokertje voedt de rups zich met malse grassprieten. In juni spint de rups een cocon van bladeren, meestal aan de basis van de waardplant waarin de verpopping plaatsvindt. (Frohawk 1934, Lavrijsen 1985, Pivnick & McNeill 1986, Thomas & Lewington 1991, Bink 1992).

De vlinders voeden zich met nectar van verschillende kruiden, zoals slangenkruid, akkerdistel of moerasrolklaver. De mannetjes houden laag boven de vegetatie patrouillevluchten. Omdat een vrouwtje gewoonlijk maar één keer paart, trachten mannetjes als eerste bij haar te zijn. Mannetjes vliegen al bij lagere temperaturen dan vrouwtjes. Een mannetje dat bij minder gunstige weersomstandigheden kan vliegen, heeft een grotere kans een vrouwtje te vinden. Vrouwtjes komen 's ochtends uit de pop en paren vaak al terwijl zij nog opdrogen. Mannetjes baltsen met vrouwtjes die kunnen vliegen in een golvende vlucht, waarna de paring plaatsvindt op een grasspriet. Vrouwtjes die al hebben gepaard, weigeren nog eens te paren. Vrouwtjes zonnen meer dan mannetjes. Mannetjes worden vaker drinkend bij modderpoelen, waterkanten of uitwerpselen waargenomen. Dat doen ze om hun zoutvoorraad aan te vullen. Tijdens de paring geeft een mannetje namelijk ongeveer een derde van zijn zoutvoorraad via het sperma aan het vrouwtje door, wat nodig is voor de ontwikkeling van de eitjes. De dichtheid aan vlinders op de vliegplaatsen is hoog tot zeer hoog, zo'n 60 tot 170 vlinders per ha. (Lavrijsen 1985, Pivnick & McNeill 1985, 1986, 1987, Tax 1989, Thomas & Lewington 1991, Vermeersch 1999, Van Swaay 2003).

Vliegtijd en overwintering

Het zwartsprietdikkopje vliegt in één generatie met een vliegtijd van 6 juli tot 15 augustus (gemiddeld tien dagen later dan het geelsprietdikkopje). De uiterste data waarop vlinders zijn gezien, zijn 30 maart en 13 oktober. De soort overwintert als ei.

Bron

Auteur(s)

Wynhoff, I., Swaay, C. van, Groenendijk, D., Bosveld, M., Bos, F.

Publicatie