Overslaan en naar de inhoud gaan

Groot koolwitje Pieris brassicae

Foto: Bas van Hulst-Kuiper

Indeling

Pierinae [subfamilie]
Pieris [genus] (4/3)
brassicae [soort]

Levenscyclus en gedrag

De waardplanten van het groot koolwitje zijn zowel wilde als gecultiveerde kruisbloemigen. Voorbeelden van wilde soorten zijn look-zonder-look, zandraket en zeekool. Voorbeelden van gecultiveerde soorten zijn damastbloem (in tuinen) en allerlei koolsoorten (in moestuinen). In het voor-jaar zet het vrouwtje de eitjes in kleine groepjes af. In de zomer worden de eitjes in grote plakkaten (vaak meer dan honderd eitjes) afgezet. Dit gebeurt meestal op gecultiveerde koolplanten. De eiafzet verloopt volgens een vast stramien. Het vrouwtje vliegt in een bijna rechte lijn, waarna ze plotseling van richting verandert. Dan landt ze op een blad, waarna ze met de voorpoten op de bovenzijde van het blad trappelt. Op deze manier merkt het vrouwtje of er al andere eitjes op zijn gelegd; de eitjes scheiden namelijk een eilegremmende geurstof af. Als er al eitjes aanwezig zijn, dan vliegt ze verder. Zijn er geen eitjes aanwezig, dan buigt het vrouwtje het achterlijf om de bladrand heen en raakt daarmee de onderkant van het blad aan. De eitjes worden een voor een zodanig geplaatst dat er een dicht pakket op de onderkant van het blad ontstaat. (Klijnstra 1985, Ebert & Rennwald 1991a, Bink 1992, Maes & Van Dyck 1999).

De jonge rupsen leven lange tijd dicht bij elkaar aan de onderzijde van het blad. Soms zijn rupsen solitair, maar die hebben een tragere ontwikkeling. Rupsen van het groot koolwitje eten vooral van de buitenste (kool)bla-deren, terwijl die van het klein koolwitje helemaal tot het hart van de koolplanten dooreten. Toch veroorzaken rupsen van het groot koolwitje grotere schade, doordat ze meestal in grote aantallen op een plant leven. Als er geen geschikte bladeren meer aan een plant zitten, lopen de rupsen naar de volgende. Ze kunnen dan op allerlei plaatsen opduiken en lopen bijvoorbeeld ook wel eens huizen binnen. Naarmate de rupsen ouder worden, leven ze meer solitair. Net als bij het klein koolwitje worden veel rupsen geparasiteerd door sluip-wespen, met name Apanteles glomeratus (zie foto p. 124). Om te verpoppen zoeken ze naar een beschutte plek bij een muur, boomstam of stengel van een houtige plant. Deze plaats bekleden ze met een dunne laag zijden spinsel, waarop ze zich verpoppen. De pop van de tweede of derde generatie overwintert daar ook. Het komt voor dat rupsen zich samen in een zijden spinsel verpoppen en daar overwinteren. (De Bruijn 1920, Caland 1925, Davies & Gilbert 1985, Weidemann 1995, Maes & Van Dyck 1999).

De vlinders vliegen vanaf mei. De dichtheid aan individuen is vrij hoog, circa 6 tot 24 vlinders per ha. Ze drinken nectar van een groot aantal verschillende kruiden en struiken, zoals rode klaver, vlinderstruik en verschillende soorten distels. Mannetjes die naar een vrouwtje zoeken, patrouilleren vooral. (Tax 1989, Bink 1992, van Swaay 2003).

Vliegtijd en overwintering

Het groot koolwitje vliegt in twee of drie generaties. De eerste vliegt tussen 1 mei en 20 juni, doorgaans iets later dan de andere koolwitjes. De vroegste vliegdatum is 26 februari. De tweede generatie vliegt tussen 6 juli en 5 september. Een eventuele derde generatie vliegt in september en oktober. De laatste dag waarop een groot koolwitje is gezien, is 9 november. Nakomelingen van de tweede of eventueel de derde generatie overwinteren als pop.

Bron

Auteur(s)

Wynhoff, I., Swaay, C. van, Groenendijk, D., Bosveld, M., Bos, F.

Publicatie